Gering
1 Kronieken 29:15a
„Want wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor uw aangezicht, gelijk al onze vaders.” Hoezeer was dit niet de ernstige poging en betrachting van die grote en beroemde man onder Israël, de koning David. Op veel plaatsen in zijn psalmen geeft hij ons de duidelijkste proeven en blijken van zijn grote vorderingen in de hoognodige kennis van zichzelf, van zijn ellendigheid, nietigheid, geringheid, vergankelijkheid enzovoort. Daardoor zocht hij zijn hoogste heil geheel alleen buiten zichzelf.
Tot een voorbeeld daarvan dienen ons deze tekstwoorden. Daarin zien we diezelfde vrome en grote koning van Israël een zodanige luisterrijke belijdenis van zijn en van de geringheid, nietigheid en vergankelijkheid van zijn volk doen, voor de Heere zijn God: „Want wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor uw aangezicht, gelijk al onze vaders.”
Ds. Th. van der Groe, predikant te Kralingen
Uit: ”Wereldse verzoekingen”