Godsbeeld weerspiegelt tijdgeest
„In ons beeld van God past niet dat Hij streng oordeelt of straft. God moet vriendelijk en begripvol zijn en troosten. Alsof Hij de therapeut van heel de mensheid is.” Dat zei de Amerikaanse theoloog John MacArthur eind vorige week tijdens een herdenking van 9/11. Nieuw is dat niet. Het bedenken van een eigen God is al eeuwenoud.
De bekende Amerikaanse historicus Mark Noll stelt in een van zijn publicaties dat de culturele tijdsomstandigheden een belangrijke invloed hebben op het beeld van God dat mensen zich vormen. „We maken ons een God naar onze denkbeelden. Het godsbeeld is vaak een spiegel van de tijdgeest”, aldus Noll.
De joden zeggen het anders. Zij kennen het spreekwoord: „Ieder stelt zich God voor naar dat hij verstand heeft.” Wie daarover nadenkt, moet concluderen dat ons beeld altijd incompleet en onjuist is. Ons verstand is immers maar heel beperkt. De bekende Zwitserse psychiater Carl Gustor Jung zei eens: „Wij mensen weten evenveel van God als een mier van de inhoud van het Brits Museum.”
Niet meer nodig
De vraag naar Wie God is, heeft de eeuwen door mensen erg beziggehouden. Maar zeker aan het eind van de 20e eeuw bracht hij veel pennen in beweging. Nijpende vraag voor een groot aantal wetenschappers en theologen was: Wat moeten we nog met een God, nu we wetenschappelijk en technisch bijna alles kunnen? Allerlei uitvindingen en wetenschappelijke verklaringen tasten de almacht van God aan, zo is dan de gedachte. Mensen hebben Hem daardoor steeds minder nodig. Was Hij voorheen de oplossing voor hetgeen mensen (nog) niet konden verklaren, met de ontrafeling van de meeste natuurkundige en biologische geheimen zit Zijn taak erop.
Zo leek het althans. En grote groepen mensen vonden dat ook echt. Zij keerden de kerk de rug toe en namen afscheid van God. Anderen bleven in de kerk, maar probeerden wel hun beeld van God bij te stellen. Wat kon Hij nog doen?
Inmiddels is er in de westerse wereld een nieuwe taak voor Hem gevonden. God wordt gezien als de geluksbrenger en de therapeut die te hulp schiet als het even niet meezit. „Jezus is je vriend, je buddy, die er altijd voor je is als je het moeilijk hebt. Hij maakt je gegarandeerd gelukkig, zorgt dat je je happy voelt”, is bijvoorbeeld het Evangelie dat Joel Osteen predikt aan de ruim 50.000 leden van de megakerk Lakewood Church in Houston (Texas, VS).
Wie in de Verenigde Staten op een christelijke boekenbeurs loopt, dreigt te worden bedolven onder boeken die boodschappen dat Jezus de oplossing is voor depressiviteit, huwelijksproblemen, angsten et cetera. Natuurlijk kan niet worden ontkend dat er bij Hem hulp is te vinden voor alle noden, maar toch heeft de boodschap van deze predikers en schrijvers wel een erg platte inhoud. Geloof in het Evangelie houdt veel meer in dan het volgen van Jezus, Die slechts als een soort psychiater wordt voorgesteld.
Achtergrond van dit godsbeeld is dat de moderne mens meent dat geluk min of meer tot de grondrechten behoort. Tegenslag, ramp en onheil hebben nauwelijks een plaats in het denken van velen. Dat onderscheidt hen van vroegere generaties, die wisten wat het was om te leven op een aarde vol doornen en distelen. Men vindt geluk vandaag de dag zo vanzelfsprekend dat er onmiddellijk externe hulp moet komen als er een spaak in het wiel gestoken wordt. Voor die hulpverlening is God geschikt.
Dat bewijst dat het godsbeeld weerspiegelt wat de mentaliteit onder de mensen is. De Amerikaanse theoloog Stephen J. Nichols uit Lancaster (Pennsylvania) heeft er studie van gemaakt hoe het beeld van Jezus Christus zich in de loop van de geschiedenis van de VS heeft ontwikkeld. In zijn boek ”Jesus, made in America” schetst hij deze evolutie van het godsbeeld.
Menselijke trekken
Voor gereformeerde christenen is het beeld dat puriteinen van Christus en God hadden volstrekt herkenbaar. Luisterend naar de Bijbel, tekenen zij Hem als de Schepper van hemel en aarde Die met de zonde geen gemeenschap kan hebben, maar Die in Christus Jezus verzoening heeft gebracht voor verloren zondaren.
Wel waarschuwden de puriteinen al in hun tijd voor een onjuiste beeldvorming van Christus, waarbij er door Zijn menslievend optreden geen indruk meer is van Zijn goddelijke rechtvaardigheid. Het gevaar ligt om de hoek dat mensen God slechts zien als een vriendelijke Vader in Christus. God toont een vriendelijk aangezicht aan Zijn kinderen, maar Hij zal ook een toornende rechter zijn voor hen die Hem verwerpen. Die twee aspecten wilden puriteinse predikers uit de 17e eeuw volstrekt in evenwicht houden.
Dat Bijbelse beeld van God werd echter wezenlijk aangetast door de zogenoemde founding fathers, die in 1776 betrokken waren bij de onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten. Het gaat om bekende mannen zoals George Washington, Thomas Jefferson en Thomas Paine. In allerlei Amerikaanse geschriften, ook uit evangelicale kring, wordt steeds maar weer benadrukt dat deze mannen overtuigde verdedigers van het christelijk geloof waren.
Onmiskenbaar hebben de grondleggers van de VS de morele waarde van het christendom benadrukt. Ze deden dat vooral uit angst voor beïnvloeding door het Franse, geseculariseerde revolutiedenken. Dat vonden zij gevaarlijk en immoreel. Voor de waarde van de boodschap van Christus hadden ze oog, vooral omdat hieraan allerlei deugden vielen te ontlenen. Maar van het puriteinse godsbeeld moesten de founding fathers niets hebben.
Thomas Paine wilde God en Jezus bevrijden van de Bijbelse mythes rond hun persoon. Jezus noemde hij „een virtuoos en vriendelijk mens die moraliteit van het beste soort predikte en praktiseerde.” Van de goddelijkheid van Christus was bij deze Amerikaanse filosoof echter niets meer overgebleven. De waarschuwing van de puriteinen, een eeuw eerder, dat de menselijke natuur van Christus niet mocht gaan domineren, was dus profetisch geweest.
Ook de opsteller van de onafhankelijkheidsverklaring, Thomas Jefferson, die later president werd, schiep zijn eigen beeld van God en Christus. Jezus was voor hem een Mens zonder goddelijke aspiraties. Jefferson zag Christus niet als Verlosser maar als inspirerend, moreel voorbeeld.
Vanuit die gedachte maakte hij ook een selectie van gedeelten uit het Nieuwe Testament, die hij in 1804 publiceerde onder de titel: ”The Life and Morals of Jesus of Nazareth”. Van de overige geschiedenissen in de Bijbel wilde hij niet weten. Deze selectie werd al spoedig bekend onder de naam ”The Jefferson Bible”. In de achterliggende eeuw zijn er diverse edities van uitgegeven, vooral bedoeld als geschenk voor nieuwe leden van het Congres.
Er waren in de generatie van de founding fathers ook mannen die overtuigd christen waren en het Bijbelse beeld van de Vader en de Zoon aanvaardden. Genoemd kunnen worden John Quincy Adams en John Witherspoon (1723-1794). Maar zij waren uitzondering. De meest vooraanstaande stichters van de VS hadden wel weet van het christelijk geloof, maar vormden een gedachte van God en Zijn Zoon naar hun eigen inzicht.
Vervrouwelijkt
In reformatorische kring is er grote terughoudendheid bij het afbeelden van Christus, maar dat was in het Amerika van de 19e eeuw niet het geval. In de loop van die eeuw ontwikkelden zich mede daardoor twee beelden van Jezus, die eigenlijk tegenovergesteld aan elkaar waren. Ze zouden het beste getypeerd kunnen worden als ”de stoere Jezus” en ”de vervrouwelijkte Jezus”.
Amerikaanse afbeeldingen van de Heere Jezus uit het begin van deze nieuwe eeuw toonden Iemand met een krachtig, enigszins grof uiterlijk en een weelderige baard. Dit ruige Jezusbeeld was een reflectie van het spannende en vaak moeilijke leven aan de frontier, de grens tussen het ontdekte en het nog niet ontdekte deel van Amerika.
Duizenden kolonisten trokken steeds verder naar het westen om nieuwe gebieden te bevolken. Vaak was dat een hachelijke ondermening. Mensen zonder durf of spierballen begonnen er in het algemeen niet aan. Zo kolonist, zo Jezus, was de gedachte. Vandaar dat in beeld en woord de Heere Jezus in die dagen vooral een krachtige Held was Die mens en dier, wind en zee beheerste.
Diametraal daartegenover stond het zachte, gepolijste beeld van de Heere Jezus dat in de tweede helft van de 19e eeuw vooral aan de Amerikaanse oostkust werd gekoesterd. Het ging om een beeld van de Heiland waarop Hij bijna vrouwelijke trekken vertoonde. Hij had donker, golvend haar dat zeer verzorgd was; had een vriendelijk en zacht uiterlijk en was vriendelijk in Zijn daden.
Dit zachtaardige beeld van de Heere Jezus paste perfect in de victoriaanse opvattingen die in die tijd gangbaar waren. Het gepolijste beeld is nog steeds te vinden op plaatjes en in boeken uit die tijd. Met name het literaire tijdschrift ”Sartain’s Union Magazine” dat vooral in christelijke kring populair was, heeft hieraan bijgedragen.
Achtergrond van dit zoetige Jezusbeeld is het verlangen naar een menselijke, vriendelijke Hulp Die nabij is. Voor een streng en rechtvaardig God was geen plaats. Die gedachte is sindsdien dominant in de Amerikaanse godsdienstbeleving.
In de eerste helft van de 20e eeuw bleek wat de consequenties zijn van dit liefelijke godsbeeld. Henry van Dyke, predikant en hoogleraar aan Princeton en tijdens de Eerste Wereldoorlog ambassadeur in Den Haag, wilde Jezus dicht bij de mensen te brengen. „Hij waart overal rond.” Christus is voor hem vooral een moreel voorbeeld. Ofschoon Van Dyke geen liberaal theoloog genoemd wilde worden, effende hij wel de weg voor die richting. Hij legde alle nadruk op de ervaring van God en Christus en minder op Hun historiciteit.
De populaire prediker Harry Emerson Fosdick (1878-1969) ging nog een stap verder. Deze baptist was jarenlang predikant van de kerk die de rijke John D. Rockefeller bij Central Park in New York liet bouwen. Fosdick noemde Evangelieverkondiging „persoonlijke counseling in groepsverband.” Voor hem mocht ieder een eigen Gods- en Christusbeeld hebben. Het ging er in zijn prediking om dat mensen zich zouden spiegelen aan het karakter van Jezus. Hij was een groot mens, niet veel meer, omdat Hij alle deugden in zich verenigde, schreef Fosdick in 1923 in zijn ”Twelve Tests of Character”. Van de godheid van Jezus moest Fosdick weinig weten. In zijn ogen was dat een interpretatie die Zijn discipelen aan Hem hadden gegeven.
Herbezinning
De grote tegenstrever van zowel Van Dyke als van Fosdick was Gresham Machen (1881-1937). Hij ontrafelde het liberale denken van zijn tegenstanders. Machen stelde tegenover de gedachte dat Jezus vooral voorbeeld van moraliteit is, dat Hij Verlosser van immoraliteit is.
Het optreden van Gresham Machen bracht met name bij reformatorische christenen een herbezinning op het godsbeeld en een herwaardering voor de puriteinen. „Wij zullen nooit begrijpen en kunnen omschrijven Wie God is. Hij gaat elk bevattingsvermogen van mensen te boven. We kunnen Hem alleen dienen als we ons bewust zijn van onze beperkingen.”