Reeks absurde eisen
„De zionistische vijand moet elke vorm van agressie tegen het Palestijnse volk stopzetten. Alle Palestijnse en Arabische gevangenen moeten zonder uitzondering worden vrijgelaten. Dan zullen wij voor een periode van drie maanden de militaire operaties tegen de zionistische vijand opschorten. Voor het geval de vijand niet aan deze voorwaarden voldoet, achten wij onszelf niet langer aan dit initiatief gebonden. Allah is groot en de overwinning zal ons volk en onze natie ten deel vallen.”Met deze woorden kondigde de fundamentalistische terreurbeweging Hamas afgelopen zondag een tijdelijk bestand af. De gelijkgezinde Islamitische Jihad liet zich in soortgelijke termen uit. Hoewel de verklaring wereldwijd als een staakt-het-vuren werd begroet, vormen de uitlatingen in feite niet meer dan een reeks eenzijdige eisen aan Israël. Impliciet gaat Hamas al van Israëlische sabotage uit, waardoor de organisatie haar gruwelijke zelfmoordaanslagen kan hervatten.
Stopzetting van het wederzijds geweld is een van de belangrijkste voorwaarden die in de zogenaamde ”routekaart” naar vrede zijn opgenomen. In dat opzicht valt elk initiatief in die richting -zowel van Israëlische als van Palestijnse zijde- toe te juichen. Welke betekenis hebben dergelijke woorden echter als ze vergezeld gaan van absurde condities en komen van radicale bewegingen die de vernietiging van de staat Israël nog altijd als belangrijkste doel hebben?
De Joodse staat heeft bittere ervaringen met het inwilligen van Palestijnse eisen. Na het sluiten van de Oslo-akkoorden in 1993 liet Israël tientallen Palestijnse gevangenen vrij. Korte tijd later bliezen dezelfde terroristen zich op in Israëlische stadsbussen en winkelcentra. Waarom zou de regering-Sharon Palestijnse moordenaars vrijlaten als Hamas en Islamitische Jihad niet eens willen verklaren dat zij hun terroristische activiteiten permanent zullen staken?
De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Colin Powell, merkte in een reactie op het aangekondigde bestand terecht op dat er „in een normaal functionerende staat geen plaats is voor gewapende milities en mensen met geweren.” Als de nieuwe Palestijnse premier Mahmoud Abbas, die pretendeert een onafhankelijke Palestijnse staat te kunnen leiden, zich ook maar enigszins geloofwaardig wil maken, zal hij de terroristische organisaties in de Palestijnse gebieden direct moeten ontmantelen. In plaats daarvan heeft hij, samen met enkele Arabische buurlanden, maandenlang gesoebat of Hamas en aanverwante bewegingen een staakt-het-vuren in acht wilden nemen. Dat zegt iets over de daadkracht en de politieke wil van het Palestijnse leiderschap en over de aard van een toekomstige Palestijnse staat - als het ooit zo ver komt.
Hoewel Abbas zeker de middelen tot zijn beschikking heeft om het terrorisme uit te roeien, is het zeker niet alleen aan hem te wijten dat organisaties als Hamas en Islamitische Jihad niet worden aangepakt. Achter de schermen trekt Yasser Arafat nog volop aan de touwtjes. Veelzeggend is in dit verband dat de al-Aqsa Martelaren Brigades, die aan Arafats Fatah-beweging zijn gelieerd, het bestand niet hebben ondertekend.
Even veelzeggend is de oorverdovende stilte die uit de Arabische wereld opklinkt. Alleen de Jordaanse minister van Buitenlandse Zaken, Muasher, wist te verklaren dat „het akkoord de Palestijnse onderhandelingspositie versterkt.”
Natuurlijk kan het fragiele vredesproces in het Midden-Oosten niet op de voortdurende verwachting van historische doorbraken worden gebouwd. De routekaart voorziet in een geleidelijk proces, gebaseerd op wederzijds vertrouwen. De retoriek van Hamas en Islamitische Jihad en het gebrek aan daadkracht van Abbas geven echter weinig aanleiding tot optimisme.