Eenheid kan eurozone redden
Een reeks verdragsovertredingen heeft geleid tot de huidige Europese schuldencrisis. Om verder afglijden tegen te gaan, dienen Europese regeringsleiders het samen eens te worden over het einddoel van het Europese integratieproces en de rol van de euro daarin, betoogt dr. André Szász.
Niet zelden staat onderlinge verdeeldheid een effectief Europese integratieproces in de weg. Bij de invoering van de euro konden regeringsleiders het niet eens worden over de belangrijke vraag waarom en waar we met elkaar heen willen. Zonder een gemeenschappelijk antwoord op de vraag te hebben, kwam de euro er toch. Mocht overeenstemming nodig zijn geweest, dan was de munt er waarschijnlijk nooit gekomen. De lidstaten stonden immers twee totaal verschillende monetaire unies voor ogen.
Frankrijk, gesteund door een meerderheid van de lidstaten, wist zich door een gemeenschappelijke munt verzekerd van monetaire medezeggenschap. Daarmee zou er een einde komen aan het lijdelijke volgen van het Duitse beleid. Ook had dit als gevolg dat de betalingsbalansdiscipline voor de afzonderlijke deelnemende landen verdween. Bij uiteengroeiend financieel en economisch beleid zouden de daardoor ontstane onderlinge onevenwichtigheden gezamenlijk worden gefinancierd. De aanpassingslasten worden symmetrisch over landen met tekorten en overschotten verdeeld.
Duitsland was bereid de D-mark op te geven. Dit land had echter een heel andere monetaire unie voor ogen. Voor het Duitse publiek was verregaande monetaire samenwerking alleen aanvaardbaar als de nieuwe gezamenlijke munt in koopkracht even stabiel zou zijn als de D-mark. Daarom insisteerde Duitsland op een aantal verdragsvoorwaarden.
Het Duitse verzoek werd ingewilligd. De deelnemende landen zouden zich gaan richten op begrotingsdiscipline in plaats van betalingsbalansdiscipline. De kans dat hun economieën uiteen zouden groeien, werd zo beperkt. Zouden er toch onevenwichtigheden ontstaan, dan moesten de landen met tekorten aanpassen en de lasten daarvan zelf dragen.
Uiteraard waren deze afspraken strijdig met de wensen en motieven van Frankrijk. Het land stond echter voor de keuze: het was deze monetaire unie of geen monetaire unie. De Fransen aanvaardden daarom de verdragsverplichtingen, maar niet de implicaties. Problemen waren hiermee voorgeprogrammeerd.
Vanaf het begin werd het verdrag echter niet nageleefd. Italië werd toegelaten tot de monetaire unie, hoewel het niet voldeed aan het schuldcriterium. Griekenland mocht evenals Italië ook meedoen. Gelijke monnikken, gelijke kappen, stelde de toenmalige Nederlandse minister van Financiën met soortgelijke woorden. Hij ontraadde een motie die als doel had Griekenland niet toe te laten tot de eurozone.
Eenmaal toegelaten konden deze landen jarenlang lenen tegen voor hen ongekend lage rentes. De crediteuren, financiële instellingen in andere eurolanden, wisten dat de Griekse overheidsfinanciën niet in orde waren, maar achtten het debiteurenrisico gering omdat zij verwachtten dat in het uiterste geval de autoriteiten in andere eurolanden zouden bijspringen. Dat het verdrag dergelijke interventies verbood namen zij niet serieus. De verdrachtsverplichtingen waren voor de landen immers ook niet meer dan een loze letter.
Ontdekking
Toen de Tweede Kamer in februari 1965 voor het eerst de theoretische mogelijkheid van een Europese monetaire unie besprak, zei minister van Financiën Witteveen (VVD) dat de lidstaten elkaar daarin een blanco cheque zouden geven. Dat, stelde hij, kon alleen als sluitstuk van een volledige Europese integratie. Als surrogaat daarvoor dienen nu verdrag en stabiliteitspact.
Hoe dat in de praktijk werkt, dringt pas een decennium na invoering van de monetaire unie door. De eurolanden hebben tien jaar verspild door de verdragsverplichtingen niet na te komen. De gevolgen daarvan worden nu zichtbaar in de nasleep van de mondiale kredietcrisis. Herman Van Rompuy sprak in dit verband van financiële interdependentie als „de grote ontdekking in het voorjaar van 2010.”
Deze grote ontdekking gaat gepaard met een desillusie in Duitsland. Alle verdragsbepalingen die het bedong als garantie voor de stabiliteit van de euro en als voorwaarde om de D-mark af te staan, verdampen. Lidstaten die niet aan de eisen voldoen werden toegelaten, buitensporige overheidstekorten gedoogd en toenemend indirect monetair gefinancierd, dubieuze vorderingen voor grote bedragen door de Europese Centrale Bank geaccumuleerd en het verbod om elkaars schulden te garanderen (de ”no bail out”-bepaling) werd genegeerd.
We begeven ons nu op een hellend vlak naar een model monetaire unie waarvoor Duitsland nooit de D-mark had opgegeven. Een dergelijke unie wordt door onze oosterburen aangeduid als ”Transferunion”: Witteveens blanco cheque. Bondskanselier Merkel probeert de onrust te sussen. De monteraire unie wordt pas een Transferunion als de inkomensoverdrachten automatisch plaatsvinden, stelt zij. De pas benoemde Bundesbankpresident weet beter. De jongste maatregelen vormen „een grote stap naar een vergemeenschappelijking van risico’s”, zo zei hij. Een technische omschrijving van een Transferunion.
We worden nu gedwongen de schuldenlanden de helpende hand toe te reiken. Dat verandert echter niets aan het feit dat vrijwel iedere nieuwe afgedwongen stap strijdig is met het verdrag waarop de euro is gebaseerd. Het is juist dat hellende vlak van verdragsovertredingen dat ons in deze dwangpositie bracht. De dwangpositie mag hopelijk tijdelijk zijn, de gevolgen van de overtredingen blijven.
Gaat dit zo door, dan leidt het op termijn tot denaturering van de Europese Centrale Bank en verdere aantasting van de geloofwaardigheid van het verdrag waarop de stabiliteitsoriëntatie van de euro berust. Wij glijden dan af naar een type monetaire unie zonder solide munt die niet was overeengekomen en die op den duur niet zal worden aanvaard. Niet in Duitsland, waar men de D-mark toch al met lede ogen zag gaan. En ook niet in Nederland, dat eveneens een stabiele munt opgaf en beseft hoe essentieel het voor een stabiele euro is dat Duitsland erachter staat.
Om het afglijden nog enigzins te kunnen tegengaan, moeten wij weten waarheen wij zelf willen met de Europese integratieproces en hoe de euro daarin past. Een debat daarover is nodig om zinvol te kunnen praten over nieuwe procedures en technieken om herhaling te voorkomen. Immers, hoe nuttig die misschien ook zijn, daarmee alleen komt er geen oplossing voor een in wezen politiek probleem.
De auteur was directielid van De Nederlandsche Bank (1973-1994) en hoogleraar Europese studies aan de Universiteit van Amsterdam (1990-2000).