Ds. Van Ruitenburg: Op elk huis moet een kerktorentje staan
CHILLIWACK – Op elk huis moet een kerktorentje staan en vaders moeten dominee in hun gezin zijn, zegt ds. P. van Ruitenburg. De predikant van de Gereformeerde Gemeenten staat vandaag in zijn gemeente in Chilliwack stil bij zijn 25-jarig ambtsjubileum.
Pieter van Ruitenburg werd in 1953 in Rotterdam geboren. Hij groeide op in Hendrik-Ido-Ambacht. „Ik herinner me ds. C. Wisse en vooral ds. J. W. Verweij, die naar onze gemeente kwam toen ik zeventien jaar was. Hij heeft veel voor me betekend.”
Na de hbs-b volgde de Landbouwuniversiteit in Wageningen. Na een halfjaar verwisselde hij Wageningen voor Utrecht om er Grieks en Latijn te gaan studeren. In 1974 stapte hij over naar theologie. „In 1980 behaalde ik mijn doctoraalexamen.”
Al jong had Van Ruitenburg het verlangen predikant te worden. „Maar ik heb daar lang niet over gepraat. Ik wist heel goed dat om dominee te worden je tot God bekeerd moest zijn en een roeping nodig had. Daarom ben ik ook eerst in Wageningen gaan studeren. Pas later durfde ik het over die dingen te hebben. Wat me in die tijd erg aansprak waren teksten als: „Ik zal u vissers van mensen maken.” Daarin hoorde ik dat we onszelf niet bekwaam hoeven te maken, maar dat God zondige mensen kan gebruiken om zondaren tot Hem te trekken. Ik heb moeten leren dat God mij helemaal niet nodig had. Pas op mijn negentwintigste, in 1983, werd ik aangenomen. Voor mij had dat lang geduurd.”
Na zijn opleiding –in drie jaar– aan de Theologische School van de Gereformeerde Gemeenten ging de weg naar de Walcherse gemeente Meliskerke (1986-1992) en daarna naar Dordrecht. In 1996 volgde emigratie naar Canada, waar ds. Van Ruitenburg sindsdien de Netherlands Reformed Congregations –zusterkerk van de Gereformeerde Gemeenten– dient. „In Meliskerke was de bevolking wat gereserveerd. In Dordrecht was men juist erg open. Hier in Chilliwack vinden we een mix van culturen”, zegt de 57-jarige predikant.
Verder is de gemeente van Chilliwack „een doorsnee” gereformeerde gemeente. Al zijn er wel dingen die anders gaan dan in Nederland. „De Nederlandse jongeren zijn opener. Het grootste verschil is dat het verenigingsleven zich hier op school afspeelt. De jonge mensen zitten van hun vierde tot hun achttiende bij dezelfde kinderen, jonge mensen in de klas. Vandaar dat er geen animo is om elkaar op een doordeweekse avond nog een keer te zien op een verenigingsavond.”
Ds. Van Ruitenburg staat al bijna veertien jaar in Canada. Toch heeft hij grote bekendheid in Nederland. Dat komt door zijn vele pennenvruchten. Vooral de vierkante boekjes met korte stukjes toegankelijke tekst rond een bepaald thema gaan bij honderden en duizenden over de toonbank.
U zou betiteld kunnen worden als de schrijvende dominee. Wat drijft u om steeds de pen weer op te pakken?
„Ik zag nood en onwetendheid onder jongeren en ben gaan schrijven voor jonge mensen die hun aandacht slecht bij een boek kunnen houden. Van meet af aan is mijn methode daarbij geweest om de boterham met kaas in kleine stukjes te snijden, waardoor de boodschap makkelijk verteerbaarder wordt; terwijl uiteindelijk toch de hele boterham naar binnen gaat. Later ben ik ook voor ouderen gaan schrijven.” De boekjes zijn vrijwel geheel gebaseerd op dingen die de predikant eerst uitsprak: zondags in een preek, op catechisatie, op ouderenavonden, in huwelijkspreken of bij begrafenissen.
Wie wilt u bereiken?
„Omdat ik zelf een slechte lezer ben en me slecht kan concentreren als me iets niet gelijk pakt, schrijf ik vooral voor mensen die je het best kunt benaderen door rechttoe, rechtaan te zijn. Ook probeer ik de dingen eenvoudig en onverbloemd te zeggen. Ik hoed me er trouwens voor om populair te schrijven.” De predikant ziet de boekjes als een stuk evangelisatiewerk.
Bent u door uw schrijven anders gaan preken?
„Ik denk het wel. Als je in een preek wilt behandelen wat ook in een boekje terecht moet komen, dwing je jezelf niet alleen om dingen goed te bestuderen, maar ook dieper op de dingen ingaan, meer voorbeelden te gebruiken en dingen directer te zeggen. Ook preek ik nu vaker over teksten waar nauwelijks preken over zijn gehouden.”
Ds. Van Ruitenburg blikt dezer dagen terug op een „mooie tijd” als predikant. „Ik heb het werk met liefde gedaan en zie het als een voorrecht dat Heere het me gegund heeft om een visser van mensen te zijn. Predikant is geen beroep waar je voor kiest, het is een roeping. Het is een treffelijk werk, schrijft Paulus, en daar stem ik van harte mee in.”
Tegelijk voelt de predikant „schaamte en gebrek over de vele tekortkomingen. Hoe graag ik ook het Woord verkondig, tegelijk ga ik er meer tegenop zien. Preken is een onmogelijk werk. Het moet warmer, ernstiger, gunnender, eerlijker. Je vraagt je altijd af of God er wel mee aan Zijn eer is gekomen, of onbekeerden jaloers zijn gemaakt, of Christus centraal stond, of het welbehagen Gods naar voren is gekomen, of je niemand bedrogen hebt, of je voor niemand een sta-in-de-weg bent geweest.”
De predikant weet zich gedragen door gebed in de gemeente. „Dan is het een vreugde om vermoeide en belaste zielen te prediken dat ze tot de Zaligmaker mogen komen en dat Hij alleen rust kan geven. Centraal staat dat God aan Zijn eer komt doordat Hij zijn Zoon heeft gezonden om het verlorene te zoeken. We komen vooral nooit klaar met het prediken Wie Gods Zoon is.”
Preken worden steeds belangrijker, omdat „mensen steeds minder lezen en in veel gezinnen kerkelijke bladen nauwelijks ingekeken worden. Het is een van de weinige manieren om mensen te bereiken”, stelt de predikant. „We zullen als kerken ons meer bewust moeten zijn dat veel jongeren aan het losweken zijn. We hebben de oprechtheid van de duiven en de list van de slangen nodig om hen te benaderen. Van de vrouw van Comrie is bekend dat ze de preken van haar man vaak te moeilijk vond. Ik ben bang dat dat probleem alleen maar erger geworden is. Het is echter niet eenvoudig om zonder oppervlakkig te worden en met behoud van de waarheid toch eenvoudig te zijn.”
De predikant is bezorgd over de ontwikkelingen in kerkelijke gezinnen. „Ik zeg wel eens: U moet doen alsof er op uw huis een torentje staat. Uw huis is een kerkje. Ik spreek daar in het bijzonder vaders op aan: aan tafel moet het als het ware een kleine kerkdienst zijn. De vader moet zich als dominee van het gezin gedragen.”