Refoscholen te positief over onderwijsvernieuwingen
Vooral onderwijsvernieuwingen zijn een bedreiging van het unieke karakter van het reformatorisch onderwijs, betoogt drs. R. Toes.
In zijn waardevolle bijdrage (RD 16-8) stelt ir. P. M. Murre een belangrijk probleem aan de orde. In navolging van wat hij van een Engelse schoolleider hoorde, noemt hij reformatorische scholen slapende reuzen. Murre doelt met name op het gebrek aan christelijke ‘doorleefdheid’ in het reformatorisch onderwijs.
Het zou van pure nonchalance getuigen als niemand vanuit die slapende reuzen zou reageren op dit verwijt. Dat zou het beeld bevestigen. Murre heeft zeker een punt. Er gaat echter ook een bepaalde suggestie van uit. Grote reformatorische scholen zijn blijkbaar ingezakte instituten. Van een christelijke doortinteling van het onderwijs zou nauwelijks sprake zijn. De doorsneedocent lijkt niet meer dan een kritiekloze volger van de methode.
Het is altijd goed om ontwikkelingen kritisch te volgen. Maar het beeld dat Murre oproept is een halve waarheid. Uit ervaring weet ik dat veel docenten zeer betrokken zijn op het christelijke karakter van hun onderwijs.
Ik heb echter vooral moeite met een ander punt. Murre schetst een vijftal lagen waarin het christelijk karakter merkbaar zou zijn of zou moeten worden. Ik mis echter node een duidelijke oproep voor een gedegen christelijke visie op onderwijs. Dit terrein laat hij, behoudens een oproep om het ideaal van Waterink en Golverdingen te volgen, nagenoeg onbesproken.
Mijns inziens is dit echter een veel groter probleem. Het gebrek aan visie of het niet meer willen luisteren naar wat er op visiegebied al neergelegd is, heeft de afgelopen decennia het christelijk karakter meer aangetast dan bijvoorbeeld het werken met seculiere methodes.
Het feit dat in reformatorische kringen te gemakkelijk is meegegaan met onderwijsvernieuwingen heeft daar veel mee te maken. Als er één probleem is met het christelijk karakter van het onderwijs, dan is dat het wel. Dit valt de grote refoscholen aan te rekenen. Het waren immers overduidelijk vernieuwingen die deels haaks stonden op de christelijke identiteit.
De ontwikkelingen gaan ondertussen echter gewoon door. Ook in het reformatorisch middelbaar beroepsonderwijs wordt met een zekere overgave gekozen voor het moderne competentiegerichte, studentgerichte onderwijs. Daar zitten waardevolle elementen in, maar de basisgedachte strookt niet met de christelijke identiteit.
Leiding
Murre wijst in zijn bijdrage vooral naar de grote refoscholen, althans die suggestie wordt gewekt. Mijn vraag is of hij daar zijn eigen Driestar Educatief ook bij betrekt. Waar was en waar is de reformatorische hogeschool in de discussie rond de onderwijsvernieuwingen? Er gebeuren in Gouda goede dingen. Maar van hen zou zeker in deze discussie toch enige leiding verwacht mogen worden.
Ik heb niet het idee dat er in de jaren 90 door Driestar Educatief en anderen stevig is geageerd tegen het autonome, seculiere denken achter de vernieuwingen. Integendeel, vrij gemakkelijk werd bijvoorbeeld het adaptieve onderwijs als een acceptabele vorm van onderwijs geannexeerd. Het is tekenend dat veel reformatorische basisscholen deze filosofie nog steeds aanhangen en verder uitwerken.
De gekozen thematiek van sommige lectoraten bij Driestar Educatief laat eveneens zien dat de werkelijke nood in het (voortgezet) onderwijs niet echt wordt gepeild. De onderwerpen zijn zinvol en wil ik niet diskwalificeren. Toch raakt het niet de werkelijke problematiek in het onderwijs (en maatschappij) die is ontstaan door het moderne, autonome, assertieve denken sinds de jaren 60.
Het zou in dit licht niet zo moeten zijn dat een seculiere universiteit in Groningen duidelijker weerwerk levert tegen de scheefgroei van onderwijsvernieuwingen dan reformatorische instellingen. Daar was en is het slapen op dit punt hoorbaar.
Het is van groot belang om meer aandacht te geven aan stevig vakinhoudelijk onderwijs, waarbij de reformatorische, morele en intellectuele erfenis van het Westen onverkort doorgegeven wordt aan de volgende generatie. Dat vraagt inzet en gaat lang niet altijd gepaard met gemotiveerde leerlingen. Het zal zelfs frustratie oproepen. Beschouw dat dan maar als een belangrijke vormende weerstand.
Mijn ervaring leert dat vakkundige christendocenten het vermogen hebben jonge mensen te inspireren. Ze gebruiken van tijd tot tijd uiteraard een doeltreffende motivatiestrategie, maar het is uiteindelijk hun gezaghebbende onderwijsstijl die de nieuwsgierigheid en de belangstelling van leerlingen prikkelt. Op deze punten moeten de reformatorische scholen en ook Driestar Educatief investeren. Dat zou het christelijk gehalte van het onderwijs zeer ten goede komen.
De auteur is directeur van de Guido de Brès (Wartburgcollege) in Rotterdam.