Christenen met of zonder smetvrees
’t Is even slikken. Tussen de eeuwenoude schatten uit het nationale museum van Afghanistan fonkelt een gouden hakenkruis. Natuurlijk weet je dat de swastika een religieus symbool is dat al sinds mensenheugenis bestaat – het komt onder meer voor op vroegchristelijke graftomben in de catacomben bij Rome. Maar toch stoort het. Omdat Hitler het annexeerde voor zijn duistere praktijken is het symbool besmet. Voorgoed onbruikbaar.
Diezelfde Hitler heeft eraan bijgedragen dat de muziek van Richard Wagner een dubieuze bijklank kreeg. Wagner was zijn favoriete componist, en dat kleurt de waardering voor diens muziek negatief. Vorige maand nog ontstond commotie omdat een Israëlisch orkest op een festival in Duitsland een werk van Wagner (zelf overigens een notoire antisemiet) ten gehore bracht.
Een heel andere vorm van ‘besmetting’ heeft betrekking op de baard. In bevindelijk gereformeerde kring wordt de baard door velen gezien als teken van wereldgelijkvormigheid, hoewel dat geen oude papieren heeft. Wildgroei bij nozems en hippies in de jaren zestig en zeventig heeft aan die misvatting niet weinig bijgedragen.
Nog zoiets. Het biermerk Buckler is ooit door een populaire cabaretier denigrerend als „dat gereformeerde bier” weggezet. Vanwege het gebrek aan alcohol. Met het imago en met de omzet van Buckler was het daarna snel gedaan.
Ook bepaalde woorden kunnen in de loop van de tijd een negatieve klank krijgen, door slijtage in het gebruik. Het woord ”donder” bijvoorbeeld wordt nogal eens in krachttermen verwerkt. Dat kan een ongemakkelijk gevoel geven bij het lezen of zingen van bepaalde passages uit Psalm 29. Een ander voorbeeld van een in diskrediet geraakt woord is ”wijf”, dat zelfs uit de niet-herziene Statenvertaling is verwijderd.
Er zijn literaire schrijvers die niet schromen om Bijbelteksten in een uiterst platvloerse of grove context te gebruiken. Het resultaat kan zijn dat deze Schriftwoorden bij de lezer voortaan allerlei vunzige beelden oproepen. Dat is een vorm van besmetting die nog een stap verder gaat. Bederf van het beste is het slechtste.
De vraag is wat te doen als een woord, een product, een cultuuruiting waar op zichzelf genomen niets mis mee is, wordt gekaapt zodat het van kleur verschiet en voor het oorspronkelijke doel onbruikbaar wordt. Met het hakenkruis en met het woord ”wijf” is het probleem niet groot. Het gebruik ervan kan zonder problemen worden gestaakt. En zonder muziek van Wagner valt ook wel te leven.
Anders ligt dat met de baard. Het is opmerkelijk dat juist in kringen waar gehecht wordt aan een duidelijk onderscheid tussen man en vrouw, een wezenlijk kenmerk van de man wordt weggepoetst. Mogen we dat scheppingsgegeven loslaten omdat ‘de wereld’ ermee aan de haal is gegaan?
Op een vergelijkbare manier hebben Bijbelgetrouwe christenen het woord ”christelijk” opgegeven. Uitholling van het begrip door een oppervlakkig geworden christendom heeft ertoe geleid dat termen als ”gereformeerd” en ”reformatorisch” als equivalent in zwang kwamen, om de signatuur van scholen, bladen en instellingen zo zuiver mogelijk aan te geven. Maar hebben we ons het woord ”christelijk” niet al te gemakkelijk laten ontfutselen? De Heidelbergse Catechismus stelt in zondag 12 de vraag: „Maar waarom wordt gij een christen genaamd?” Het antwoord is: „Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus en alzo Zijner zalving deelachtig ben, opdat ik Zijn Naam belijde, en mijzelven tot een levend dankoffer Hem offere, en met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde, en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regere.” Wie deze woorden op zich laat inwerken, zal beseffen dat er geen mooiere term bestaat dan ”christelijk”. Ook een term die een grote verantwoordelijkheid meebrengt. Adeldom verplicht. Maar dat is geen reden voor smetvrees.