Cultuur & boeken

Voor Kierkegaard hoort ironie bij het leven

Ironie is geen theoretische zaak, maar heeft volgens Kierkegaard betrekking op de praktijk van het leven. „Zoals de wijsbegeerte met de twijfel begint, zo begint een leven dat waardig is menselijk te worden genoemd met de ironie.”

Harry Groenenboom
9 August 2011 20:20Gewijzigd op 14 November 2020 16:07
Kierkegaard. Foto Arne List
Kierkegaard. Foto Arne List

In 1841 promoveerde de jonge Deense theoloog Søren Kierkegaard (1813-1855) op de studie ”Over het begrip ironie”. Uitgeverij Boom brengt het tweede deel hiervan in een nieuwe Nederlandse vertaling op de markt. De titel is daarbij ingekort tot ”Ironie” – zodat de polemische strekking van de oorspronkelijke titel uit beeld verdwijnt. Kierkegaard stelt immers tegenover Hegel dat ironie geen theoretisch begrip is, maar iets wat hoort bij de werkelijkheid van het leven. Niet voor niets is een van de stellingen bij zijn proefschrift, achter in deze uitgave opgenomen: „Zoals de wijsbegeerte met de twijfel begint, zo begint een leven dat waardig is menselijk te worden genoemd met de ironie.”

Met die verwijzing naar het concrete, geleefde leven toont Kierkegaard zich een vertegenwoordiger van de romantiek. Kenmerkend daarvoor is, in reactie op de nadruk op het redelijk denken van de filosofen van de verlichting, dat er aandacht wordt gevraagd voor de concrete werkelijkheid. Het leven is niet in een theoretisch systeem te vatten, zo menen de romantici. Ook hebben zij een andere visie op de mens. Die heeft niet alleen een rede, maar ook gevoel, wil en hartstocht.

Vanzelfsprekend gaat Kierkegaard met Hegel in discussie. Over de wijze waarop deze over ironie spreekt, merkt hij op: „Hegel spreekt over de ironie altijd op een sterk afwijzende manier, ze is een gruwel in zijn ogen.” Dit wijt Kierkegaard aan het feit dat Hegel zich op het verkeerde been liet zetten door een onjuiste opvatting van ironie, zoals die werd voorgestaan door romantische schrijvers als de gebroeders August Wilhelm en Friedrich von Schlegel.

Welsprekend verwoordt Kierkegaard zijn visie op de romantiek: „De wereld begon kinds te worden, ze moest worden verjongd. In zoverre was de romantiek een weldaad. Er waait door de romantiek een koele bries, een verfrissende morgenwind uit de oerbossen der middeleeuwen of afkomstig uit Hellas’ reine ether (…) De wereld wordt weer jong, maar zoals Heine heel geestig heeft opgemerkt, ze werd door de romantiek dermate verjongd dat ze weer een klein kind werd. Dat is het ongeluk met de romantiek: ze grijpt de werkelijkheid niet. De poëzie ontwaakt, de sterke verlangens, de heimelijke voorgevoelens, het enthousiasme, de natuur ontwaakt, de betoverde prinses ontwaakt – en de romanticus dommelt in.”

De christelijke overtuiging van Kierkegaard komt vooral naar voren aan het slot van het boek, waar hij ingaat op het verschil tussen humor en ironie. Humor, zo stelt hij, houdt een veel diepere scepsis in dan ironie. In de ironie draait het om de eindigheid. „De ironie limiteert, maakt eindig, begrenst, en geeft daardoor waarheid, werkelijkheid, inhoud.” Maar in de humor draait het om de zonde. Dat houdt een veel diepere positiviteit in, omdat de humor pas rust vindt door de mens tot god-mens te maken. „Maar dat alles valt buiten de grenzen van dit onderzoek” en komt daarom in de latere werken van Kierkegaard uitvoerig ter sprake.

Al met al biedt deze vertaling voor weinig geld een goede kennismaking met het werk van Kierkegaard. De uitgebreide bibliografie achter in het boek nodigt uit tot verdere studie.

Ironie, Søren Kierkegaard; vert. Willem Breeuwer; uitg. Boom, Amsterdam 2011; ISBN 978 94 6105 2261; 123 blz., € 9,90.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer