Poederwolk als doodsteek voor het wespenvolk
DEN DOLDER – Meer wespen dan vorig jaar? Insectenbestrijder J. van der Werf uit Bilthoven neemt de mediaberichten daarover met een korreltje zout. „Veel dingen in de natuur zijn er wat vroeger. Je moet de wespenstand van juli dit jaar vergelijken met die van augustus vorig jaar. Dan zien je weinig verschil. Het is elk jaar weer anders.”
De insectenbestrijder krijgt een melding uit Den Dolder: een wespennest laat zich niet uitroeien. De huiseigenaar heeft zich ondanks zijn 77 jaar verstout om door het tuimelraam het schuine dak op te klimmen, eerst om gaten in het cement dicht te smeren, later om plastic om de schoorsteenpijp te trekken. „Drie lagen plastic”, beklemtoont hij tegenover de onderste helft van de insectenbestrijder die hij uiteindelijk toch te hulp geroepen heeft. De bovenste helft steekt inmiddels uit het raam naar buiten en constateert: „Ze hebben al een flink gat in uw drie lagen plastic gemaakt.” „Ik zag al wat donkers, maar ik dacht dat het drukletters waren”, zegt de bewoner beteuterd.
„Wespen laten zich niet tegenhouden”, zegt Van der Werf. Ze laten zich wel vergiftigen. De bestrijder steekt zijn naald –eigenlijk een dun buisje dat hij verlengd heeft om zelf op veilige afstand te kunnen blijven– door het gat-in-drie-lagen-plastic. Gif wolkt naar binnen.
De beide stootvoegen krijgen eenzelfde behandeling. „Waarschijnlijk zijn ze vanavond al dood”, deelt de insectenvanger uit Bilthoven mee. „Maar bij u duurt het misschien langer.”
Het zijn de werksters die het poeder mee naar binnen moeten dragen, waar de koningin en het jongvolk ervan gaan snoepen. Maar die werksters zijn in aantal verminderd toen de woningeigenaar langdurig een stofzuiger voor het gat hield.
„Wilt u ze zien?” vraagt de bejaarde man gretig. Trots toont hij de ‘oogst’: honderden wespen. Maar helpen deed het niet. „Met zo’n methode komt u nooit bij de kern van het nest.”
„Mensen moeten niet zelf gaan knoeien”, had Van der Werf al gezegd voordat hij naar Den Dolder reed. Er belde eens een man die een nest wilde laten weghalen. Maar toen hij het tarief hoorde, zei hij dat hij het zelf wel zou proberen. De week erna belde hij weer: „Komt u toch maar. Ik heb het hele weekend aan de monitor gelegen.” Hij had geprobeerd het nest weg te slaan. Waarna de beestjes in de aanval gingen.
Dit jaar is Van der Werf zelf twee keer geprikt. „Vorig jaar helemaal niet. Het gebeurt eigenlijk maar heel weinig in verhouding tot het aantal nesten dat ik opruim.”
De eerste keer dit seizoen kreeg hij vier steken. De tweede keer stak zijn bovenlijf uit een tuimelraam, wel 2 meter bij een nest vandaan. „Ik had de naald net in het gaatje naar het nest weten te krijgen toen ik een wesp op me af zag vliegen. Ik dacht: Als ik me terugtrek, kan ik opnieuw beginnen. Mijn ene hand hield de naald vast, de andere pompte. De wesp stak precies onder m’n oog. Daar had ik meer last van dan van die vier wespen tegelijk. Het randje van je oog en van je oor zijn heel gevoelig.”
Van der Werfs vrouw werd ooit in het kussentje van haar hand geprikt. „Niet toen ik mijn man hielp, maar toen ik thuis een vaatdoek uitwrong”, zegt ze. „Daar zat er een in. Ik nam een paar pilletjes, maar dacht: Dit gaat niet goed. Van mijn hoofd tot mijn middel zat ik onder de grote witte vlekken. Dokter gebeld: nog een pilletje. Hielp niet. Mijn kinderen waren angstiger dan ik. Dokter weer gebeld. Hij was er snel en gaf me een spuit. Mijn bloeddruk bleek met de helft gedaald te zijn. Op den duur is dat dodelijk.”
Angst voor een volgende keer bezorgde dat haar niet. „De volgende steek kreeg ik in mijn rug, toen ik na het opruimen van een nest in de auto ging zitten en er een wesp op de stoelleuning zat. ’k Heb er geen last van gehad, en van de volgende steek evenmin. Een eenmalige allergische reactie hoeft niet op een allergie te duiden. Mensen met een echte allergie lopen de hele zomer met een prikpen op zak. Het enige wat ik echt eng vindt, is dat een wesp met limonade bij een kind in de keel terecht kan komen.”
Van der Werf: „Soms kom je bij mensen die zeggen allergisch te zijn, maar die er wel met hun neus bovenop staan om te zien wat je doet. Zou u niet naar binnen gaan? zeg ik dan.”
Van der Werf en zijn vrouw gaan vaak samen op stap. „Werk heb ik eigenlijk te veel, maar ik wil geen personeel, met alle besognes eromheen.”
Hij werkt al sinds 1965 als insectenbestrijder. „Eerst als hobby naast m’n werk. Geleidelijk breidde ik het aantal uren uit, en het aantal uren in m’n andere werk werd steeds minder. Tot ik me voltijds met insecten ging bezighouden. Met wespen is er vaak een piektijd in de winter, met wintervliegen in het najaar. Boktorren, kakkerlakken en papiervisjes zijn er het hele jaar door, mieren in het voorjaar, vlooien na de zomervakantie. En de andere 168 soorten zal ik niet opnoemen.”
Inlandse mieren zitten vaak buitenshuis, tropische mieren binnen. Van der Werf gaat ze te lijf met honinggranulaat waarin een bestrijdingsmiddel zit. „Dat moet je ze veelvuldig, maar in kleine hoeveelheden voeren. Een paar korrels op het looppad is voldoende: die worden meegenomen het nest in om de koningin en de jonge dieren mee te voeden.”
Bij wespen gaat het al net zo: de werksters sjouwen het gif naar hun soortgenoten die zich diep in het nest schuilhouden. Zo’n nest is vaak 35 tot 45 cm groot en bevat 3000 tot 5000 wespen. „Daarom helpt de stofzuigmethode van die meneer in Den Dolder ook niet: je vangt maar een klein deel. Gaatjes dichtsmeren helpt evenmin: dan zoeken ze een andere uitweg. Ik kwam eens bij een oude dame die ten einde raad was. Een timmerman had een hommelplaag bestreden door de buitenmuur dicht te kitten. Die beesten moesten er toch uit, dus waren ze naar binnen gebroken. Gevolg: een slaapkamer vol hommels. Die beesten hoef je overigens niet te verdelgen; ze steken niet en zijn zelfs een beetje aaibaar. Maar veel mensen willen alles doden wat vliegt en zoemt.”
Wespen zoeken de vreemdste schuilhoeken op, weet Van der Werf. „Een bruidsjapon zou van zolder worden gehaald om er wiegbekleding van te maken. Bleek er een nest in de zoom te zitten. Wespen in een schooltas; heb ik ook meegemaakt. En wespen in een colbertje dat in een garage hing. De eigenaar trok het alleen aan als hij in de tuin ging werken. Hij stak zijn arm in een mouw, boem tegen een nest. Zijn hand was even later drie keer zo groot.”
Van der Werf geeft les aan de opleiding tot bestrijdingstechnicus aan Wageningen Universiteit. Hij verzorgt er ook een specialisatiecursus voor de bestrijding van houtaantastende insecten en schimmels en een oriëntatiecursus voor hen die basiskennis nodig hebben: verpleegkundigen en mensen uit de bouwwereld.
De praktijk levert hem lesvoorbeelden genoeg op. „’k Ben wel eens ingeschakeld om een huis schoon te maken waarin de bewoner pas weken na zijn overlijden was gevonden. Ik stel dan overigens als voorwaarde dat ze eerst het lichaam weghalen; dat hoef ik niet te zien. In Houten ben ik in een huis geweest waarvan de deurmat letterlijk bewoog door de kakkerlakken. Walgelijk. Als het erg stinkt, zetten we een masker op. Toen een verslaafde uit zijn huis werd gezet, moesten wij er de vlooien gaan verdelgen.”
Bij aankomst begroette de inwoner van Den Dolder de wespenverdelger met beide handen. Na afloop is zijn dank al even uitbundig. „Je laat vaak blijde mensen achter”, zegt Van der Werf.
Soms denken mensen dat er geen resultaat is: „De wespen gaan het nest niet meer in sinds u gespoten hebt.” Maar dat komt door de andere kleur en de andere geur van het nest; daardoor raken ze in paniek. Na een kwartiertje wennen ze eraan en gaan ze alsnog naar binnen en slepen ze het gif mee naar de rest van hun volk.
In Den Dolder wordt een laatste vermaning achtergelaten: „Dat plastic kan van die schoorsteen af. Maar laat u dat wel even doen door iemand die wat jonger is dan u.”