Gezin ervaart blijdschap en zegen na adoptie Aziatische kinderen
De een werd in een doos te vondeling gelegd bij een boeddhatempel, de ander werd gevonden in een bedelaarsgroep. Langs een bijzondere weg, door veel onmogelijkheden heen, kregen Samuel (8) en Grace (5) als adoptiekinderen een plek in het gezin van ds. C. van den Berg. Met Pinksteren werden ze in Katwijk gedoopt.
Of ze een Aziatisch meisje is, vraagt mevrouw Van den Berg aan Grace. Ze schudt haar hoofd. „Nee, ik ben een Hollander”, zegt ze. In een bedbox, met een groot plastic KLM-vliegtuig boven zich, luistert Samuel mee. Praten kan hij niet, maar aan zijn reactie merken de ouders dat hij gesprekken volgt. Even later draagt een zus hem naar de tuin.
Vanuit Azië, waar ze namens de Gereformeerde Zendingsbond (GZB) betrokken zijn bij scholenbouw, is het echtpaar Van den Berg met zijn zeven thuiswonende kinderen tijdelijk neergestreken in de hervormde pastorie van Hedel. Pas volgend jaar zouden ze met verlof komen, maar vanwege de doop van hun adoptiekinderen werd de reis vervroegd. Intussen kunnen ze in Nederland, waar hun andere zeven kinderen wonen, genieten van onder anderen twee kleinkinderen die juist de afgelopen weken werden geboren.
In 2001 vertrekt het gezin Van den Berg met twaalf kinderen naar Azië. De gedachte aan adoptie komt al snel daarna bij de predikantsvrouw op. „Ik zag zo veel kinderen die geen warmte en liefde kregen.” Tijdens een bezoek aan een weeshuis wordt de zwaar gehandicapte Samuel haar op het hart gebonden. „De Heere werkte in mij een grote liefde voor dit jongetje dat bewegingloos in een bedje lag. Er waren 25 kinderen, maar ik zag alleen hem.”
Ze hoort dat Samuel zo’n acht maanden na zijn geboorte in een doos te vondeling is gelegd bij een boeddhatempel. „Hij had wat armoedige kleertjes aan. Er lagen een pak luiers, een flesje en wat geld bij hem. De ouders wisten waarschijnlijk niet wat ze met hem aan moesten.”
Het kind lijdt aan hydrocefalie en moet aan zijn hoofd worden geopereerd. Omdat er geen goede nazorg is, wil het weeshuis ervan afzien. Als ze dat hoort, biedt mevrouw Van den Berg, die in Nederland tien jaar in de zorg voor verstandelijk gehandicapten heeft gewerkt, zich aan.
Na de operatie kan Samuel als pleegkind enkele maanden in het gezin verblijven. „Toen hij bij ons kwam, aaide onze jongste hem over het hoofd en zei: Nu ben je voor altijd bij je eigen moedertje. Dat brak m’n hart, dat ons dochtertje van drie jaar haar moeder wilde delen met een vreemd jongetje dat ernstig gehandicapt was.”
Samuel zou drie maanden blijven, maar het duurt uiteindelijk tweeënhalf jaar voordat het weeshuis de zorg weer op zich wil nemen. Het bericht dat de jongen weg moet, komt hard aan. „Op dat moment bleek welke plek hij had in ons gezin, hoezeer we allemaal met hem verbonden waren”, zegt ds. Van den Berg.
Met pijn in het hart ondernemen de pleegouders de tien uur durende reis naar het weeshuis. Ds. Van den Berg: „Het voelde alsof we Samuel gingen begraven. Onderweg was één regel uit Psalm 33 steeds in mijn gedachten: In de grootste smarten blijven onze harten in de Heere gerust.”
Tijdens de lange rit raken ze in dichte mist betrokken bij een ernstig ongeluk. „Met de jeep hobbelde ik tussen allemaal voertuigen door over een grote hoop steenkool die van een truck was gevallen. Daarna was het ineens weer licht. Ik zei: „We zijn door het oog van de naald gegaan. God weet van ons af. Hij zal ook verder zorgen.””
Om nog een andere reden is de reis onvergetelijk. „Autorijden vindt Samuel geweldig. Hij huilt onderweg nooit. Maar drie kwartier voordat we bij het weehuis aankwamen, begon hij ineens ontroostbaar te jammeren. Dat hield niet meer op. Zo moesten we hem daar achterlaten.”
Als ze op de terugweg hoge bergen passeren, wordt ds. Van den Berg bemoedigd vanuit Psalm 46. „Ik dacht: Als de Heere bergen kan verzetten in het hart van de zee, kan hij dan niet voor dit ventje zorgen? Op dat moment mocht ik geloven dat uit ons verdriet een dubbele zegen zou voortkomen.”
Na een maand komt er een telefoontje vanuit het weeshuis. Samuel huilt alle dagen en de leiding weet zich geen raad met hem. De pleegouders mogen hem weer ophalen. Eind december 2006 komt hij thuis. „Zijn situatie was in een paar weken enorm verslechterd. Hij had ons echt gemist.”
Een paar dagen na zijn terugkeer dient zich een volgende hulpvraag aan. „Vrienden van ons stonden met Grace, een meisje van net één jaar, op de stoep. Ze had onder miserabele omstandigheden op straat geleefd, in een bedelaarsgroep, en had net een operatie ondergaan, net als indertijd Samuel.”
Het echtpaar krijgt de vraag of Grace bij hen in huis mag komen. „Mijn vrouw en ik keken elkaar aan. Op dat moment wisten we dat dit de dubbele zegen was”, zegt de predikant. Zijn vrouw: „Dat was zo emotioneel. De Heere had al een plek voor haar bereid in onze harten. We zeiden meteen: Het is goed. Daarna hebben we samen gedankt en gebeden.”
De andere kinderen ontvangen het bericht met blijdschap. Mevrouw Van den Berg: „Ze wisten hoe intensief de zorg voor Samuel was, maar dat zagen ze niet als probleem. Ze maakten een rondedansje rond de tafel en riepen: We hebben er een nieuw zusje bij! Dat heeft me verwonderd.”
Grace is verwaarloosd en zwaar ondervoed. Mevrouw Van den Berg: „Ik heb haar met olie schoon gewassen en ben begonnen haar elke drie uur met een flesje te voeden, zoals je met een pasgeboren baby doet. Het was een nieuw begin voor haar.”
Uiteindelijk starten de ouders een gecombineerde procedure om zowel Grace als Samuel te kunnen adopteren. Het begint met een uitgebreid „kwalitatief hoog” gezinsonderzoek door een Amerikaanse psychologe. Daarna blijken er nog vele obstakels op de weg te liggen. Mevrouw Van den Berg: „We hebben wat afgetobd en gezucht, gebeden en gehuild. Velen hebben met ons meegebeden.”
Ds. Van den Berg: „Doordat Grace geen identiteitspapieren had en niet stond ingeschreven in een weeshuis leek het erop dat het niet goed zou komen. Maar elke keer als wij dachten dat de procedure vastliep, opende de Heere toch weer een weg. Hij maakte af waarmee Hij Zelf begonnen was.”
Eind januari dit jaar krijgen de ouders bericht dat zowel Samuel als Grace als adoptiekind aan hen wordt toegewezen. Als twee maanden later de officiële papieren binnen zijn, willen ze hen graag laten dopen. Omdat in de fellowship in het land waar ze werken de doop niet officieel kan worden bediend –het is geen kerk met ambtsdragers–, spreken ze een vervroegd verlof in Nederland af.
Op tweede pinksterdag dragen twee oudere broers Samuel en Grace de Nieuwe Kerk in Katwijk binnen, waar ds. Van den Berg hen doopt. Hij preekt over Handelingen 2:39, een woord uit Petrus’ pinksterpreek die in het doopformulier wordt aangehaald. Mevrouw Van den Berg: „We vonden het fijn om de kinderen in onze thuisgemeente te laten dopen. Velen hebben biddend met ons meegeleefd en nu konden we Gods grote daden vermelden.”
Beide kinderen zijn muzikaal. Grace leert gemakkelijk liedjes en Samuel laat het merken als hij bijvoorbeeld een cd mooi vindt. Mevrouw Van den Berg: „Op gewone muziek reageert hij nauwelijks, maar psalmen vindt hij prachtig, vooral niet-ritmische.” Haar man, lachend: „Dat heeft-ie dan toch van z’n vader.”
De ouders vinden het bijzonder te zien welk getuigenis er van Grace uitgaat. Mevrouw Van den Berg: „Op Koninginnedag is er altijd een bijeenkomst van Hollanders in Azië. De laatste keer zei Grace tegen een van hen, een zakenman: „Ik ga naar Holland en dan gaat papa mij dopen”, waarna ze een versje over de doop ging zingen.”
De predikantsvrouw ziet dat het de man ontroert. Na een paar keer zingt hij het refrein mee: „God wil altijd bij je zijn, dat heeft Hij beloofd.” „Grace vertelde hem ook wat haar doopnaam, Theodora, betekent: cadeautje van God. Hij zei: „Zo heet ik ook en ik heb nooit geweten wat het betekent.” Op zo’n moment bid ik in stilte: Heere, wilt U doorwerken in die man.” Ds. Van den Berg: „Wonderlijk toch dat de Heere zo’n kind, opgeraapt uit het stof, daarvoor wil gebruiken.”
Tijdens hun verblijf in Nederland brengt het echtpaar de nood van ”special need”-kinderen in Azië graag onder de aandacht, in de hoop dat het aantal adoptiegezinnen zal toenemen. Mensen vragen wel eens hoe ze de intensieve zorg volhouden. „Het kost je iets, maar waarom zou dat niet mogen?” reageert ds. Van den Berg daarop.
Liever wijst hij op de zegen die hij ervaart, juist ook in de confrontatie met gebrokenheid. „Ik ben zelf opgegroeid in een gezin met twee gehandicapte broers. De Heere heeft dat gebruikt om ons dicht bij Hem te brengen.” Zijn vrouw: „Het is heel bijzonder hoe veel blijdschap en zegen de Heere door Grace en Samuel in ons gezin heeft gegeven.”
Dit is de eerste aflevering van een tweeluik over adoptie. Over twee weken deel 2.