Kat in de zak
De verlaging van de overdrachtsbelasting is ook goed voor de advocatuur. Er ontstaan immers geregeld geschillen met een teleurgestelde koper. Iedereen treft wel eens een kat in de zak. De vraag is dan of de koper daar nog iets aan kan doen.
In het Nederlands Juristenblad 25 gaat prof. mr. M. M. van Rossum hierop nader in aan de hand van een recente uitspraak van de Hoge Raad. Zij constateert dat de rechter meer aandacht heeft voor de belangen van de koper dan voorheen. Op een koper rust een onderzoeksverplichting of de zaak aan enig gebrek lijdt.
Anderzijds rust op de verkoper een informatieplicht om bekende gebreken te melden. Steeds dient per geval te worden gekeken welke partij wat had moeten doen; degene die nalatig was draait op voor de schade. Daarbij zijn alle omstandigheden van belang, waaronder de vraag of een partij consument of deskundig is.
Uitgangspunt is dat een koper binnen bekwame tijd aan de bel moet trekken als er iets mis is; naarmate hij daar langer mee wacht, vervalt het recht erop terug te komen. De koper zal moeten aantonen dat hij tijdig de verkoper heeft geïnformeerd omtrent het gebrek, zodat de wederpartij ook de mogelijkheid heeft daar iets mee te doen.
Anderzijds geldt dat als de koper erop mag vertrouwen dat de zaak beantwoordt aan de overeenkomst, minder snel een onderzoek van hem wordt gevergd, zeker als de verkoper geruststellende mededelingen heeft gedaan waar de koper op af mocht gaan. Prof. mr. Van Rossum noemt de verplichting voor een koper om tijdig te klagen een valbijl; is aan die verplichting niet voldaan dan heb je als koper pech en blijf je met de schade zitten.
In dat licht acht zij de recente uitspraak een verbetering voor kopers: de valbijlwerking is daarin genuanceerd nu de Hoge Raad minder strenge eisen stelt aan de klachtplicht als verkoper niet is geschaad door het tijdsverloop. Als een deskundigenonderzoek lang op zich heeft laten wachten, draait de koper daar niet automatisch meer zelf voor op. Zeker als geruststellende mededelingen zijn gedaan, kan de verkoper zich niet langer zonder meer verschuilen achter de stelling: „Had u maar eerder moeten klagen.”
Sherlock Holmes kent iedereen. Hij is er nog steeds, maar nu als particulier recherchebureau. Met name werkgevers willen nog wel eens een bedrijfsrechercheur inschakelen om te controleren of een zieke werknemer niet stiekem aan het bijklussen is.
Geregeld leidt dat tot ontslagzaken, waarbij de werkgever de door observatie of cameraopname verkregen gegevens als bewijs gebruikt. Werknemers voeren dan aan dat hun privacy is geschonden en bepleiten uitsluiting van bewijs.
In de Nieuwsbrief Arbeidsrecht analyseert mr. M. Botter aan de hand van de rechtspraak hoe zich de controlebevoegdheid van werkgever verhoudt tot het recht op privacy van werknemer. Een eerste vereiste is dat er een serieuze aanleiding moet zijn voor het instellen van een onderzoek. Als de werkgever niet kan aantonen dat er een goede reden was, zal de rechter eerder een onaanvaardbare inbreuk op het privéleven van werknemer aannemen. De werkgever is Big Brother niet.
Vervolgens is van belang hoe het onderzoek wordt uitgevoerd. Iedereen kan immers waarnemingen verrichten in de openbare ruimte en constateren of iemand in zijn voortuin aan het spitten is of onder de auto ligt te sleutelen, maar het is iets anders om over de schutting heen te filmen. De actie moet derhalve passend en proportioneel zijn.
Als aan deze voorwaarden is voldaan, zijn de resultaten van onderzoek gewoon bruikbaar. De auteur concludeert dat bij dit soort maatregelen enige terughoudendheid terecht is. Daarbij geldt evenwel dat als blijkt dat de werknemer de zaak bewust flest, de rechter niet snel geneigd zal zijn aantasting van de privacy aan te nemen.
Ten slotte vraagt mr. C. E. Drion zich in Nederlands Juristenblad 24 af of het gebruik van Anglo-Amerikaanse contracten in het bedrijfsleven een goede zaak is. De kwaliteit van deze contracten ligt doorgaans hoog. Maar er zijn nadelen: contractopstellers lijden vaak aan intellectuele luiheid, hetgeen leidt tot overname van welluidende bepalingen, waarvan niemand exact weet hoe die moeten worden toegepast binnen het Nederlandse rechtssysteem.
De stelling ”baat het niet, schaadt het niet” gaat niet op, want een contractpartij moet weten wat hij doet. Hoe dikker een contract, hoe groter het risico op discussie. En dan komt het aan op uitleg door de rechter, waarbij vertaling een complicatie vormt en waarbij gegist wordt naar de bedoeling van partijen, terwijl die doorgaans geen specifieke bedoeling hadden bij de betreffende clausule.
De auteur hoopt dan ook op meer kritisch contracteren. „Anders blijft onze uitlegjurisprudentie (want de rechter moet toch wat) een in mooie woorden gegoten, maar onvoorspelbaar en voor de praktijk weinig richtinggevend zwartepietenspel.”
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl