Opinie

„Oordeel CGB in zaak evangelische school begrijpelijk en aanvaardbaar”

Het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling in het conflict tussen een evangelische bassischool en een sollicitante (RD 1-7) is begrijpelijk en aanvaardbaar, betoogt prof. dr. Paul Zoontjens.

7 July 2011 19:49Gewijzigd op 14 November 2020 15:44
De Commissie Gelijke Behandeling stelde vorige week dat een evangelische basisschool in Zaandam een sollicitante ten onrechte heeft afgewezen voor de functie van docente bewegingsonderwijs. Foto ANP
De Commissie Gelijke Behandeling stelde vorige week dat een evangelische basisschool in Zaandam een sollicitante ten onrechte heeft afgewezen voor de functie van docente bewegingsonderwijs. Foto ANP

In Nederland is er vrijheid van godsdienst. Dat is zelfs een grondrecht dat ten nauwste samenhangt met onze geschiedenis. De grote verscheidenheid van betrekkelijk vreedzaam naast elkaar levende religies en overtuigingen heeft Nederland in belangrijke mate gemaakt tot wat het is.

Maar dat gaat niet vanzelf. De laatste decennia merken we dat de gevoeligheid voor de aanwezigheid van religie in het publieke domein bij andersdenkenden is toegenomen. Niet het belijden zelf, maar de uitoefening van het recht om een godsdienst te belijden, via leefregels, instituties en activiteiten, raakt vaak de rechten en overtuigingen van anderen. Daardoor kunnen er conflicten ontstaan.

Een belangrijk instrument om de uitoefening van de vrijheid van godsdienst in onze samenleving in goede banen te leiden, is de gelijke behandelingswetgeving die we sinds het begin van de jaren negentig kennen. Deze wetgeving is gebaseerd op het principe dat zij die een geloof hebben en uitdragen niet om die reden gediscrimineerd mogen worden. Tegelijkertijd mogen zij zelf niet om die reden andersdenkenden discrimineren.

Waar begint en eindigt het recht en de plicht? Dat is niet altijd erg duidelijk. Dat blijkt onder meer uit het oordeel van de CGB van 
1 juli. De commissie sprak zich toen uit over de afwijzing door het bestuur van een evangelische basisschool van een vrouw voor de functie van docent bewegingsonderwijs. Reden was dat haar gedrag niet beantwoordt aan de rechtstreeks aan de grondslag van de school ontleende leefregels.

Wat is er aan de hand? De vrouw solliciteerde bij de evangelische basisschool, maar was op dat moment samen met haar vriend op wereldreis. Na terugkomst vond er een sollicitatiegesprek plaats. Daarin werd gesproken over het ongehuwd reizen met haar vriend, haar godsbeeld en het lidmaatschap van een kerk of gemeente.

Na het sollicitatiegesprek liet de directeur haar weten dat het ongehuwd samen reizen voor de school vanwege de grondslag waarvoor zij staat, een probleem was. Nog dezelfde avond werd de vrouw meegedeeld dat ze was afgewezen voor de functie van docent bewegingsonderwijs, omdat ze ongehuwd op reis was geweest met haar vriend. Een school voor bijzonder onderwijs mag volgens de Algemene wet gelijke behandeling eisen stellen aan kandidaten voor de functie van leraar die nodig zijn voor het doel van de onderwijsinstelling en voor de verwezenlijking van de religieuze of levensbeschouwelijke grondslag. Hoewel dat ongelijke behandeling op grond van religie oplevert, mag een dergelijke school in principe zeggen: Je bent er niet een van ons en dus wijzen we je af.

In zo’n geval moeten er echter wel bepaalde wettelijke grenzen in acht worden genomen. De functie-eis op basis waarvan de school sollicitanten selecteert, mag niet leiden tot ongelijke behandeling op grond van ”het enkele feit” van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homo­seksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Hiermee wordt bedoeld dat wezenlijke persoonskenmerken in redelijkheid niet als een criterium kunnen worden beschouwd dat bij de arbeid in een identiteitsgebonden instelling relevant is.

Van ongelijk behandelen op grond van ”het enkele feit” is bijvoorbeeld sprake als een persoon puur vanwege zijn seksuele geaardheid of vanwege zijn burgerlijke staat wordt afgewezen. De CGB voegt daaraan toe –en dat is een vaste lijn in de uitspraken van de Commissie– dat een oordeel over de wijze van samenwonen (zowel met betrekking tot homoseksuelen als heteroseksuelen) ook leidt tot verboden ongelijke behandeling op grond van ”het enkele feit”.

De CGB concludeert ten aanzien van de evangelische school dat deze in principe verboden onderscheid heeft gemaakt. De school had de vrouw voor de functie niet zo af mogen wijzen, tenzij de school een resterende ontsnappingsroute zou hebben gevolgd. Als er sprake is van ”bijkomende omstandigheden” zou de ongelijke behandeling alsnog gerechtvaardigd kunnen worden.

Bij ”bijkomende omstandig­heden” gaat het volgens de CGB om het functioneren van de leerkracht in het verband van de betrokken school. Daarvan is sprake als er aan de burgerlijke staat van de vrouw gedrag verbonden zou zijn dat zorgt voor twijfel over de vraag of zij achter de grondslag van de school staat en of zij nog wel langer in staat is om op een geloofwaardige wijze de grondslag van de school uit te dragen.

De CGB acht hier echter geen ontsnappingsroute voor de school aanwezig. Dat de zienswijze van de vrouw op het huwelijk afwijkt van die van de school, is volgens de CGB geen bijkomende omstandigheid. Zou dat wel zo zijn dan zou de zogenoemde enkele-feitconstructie van de wet haar beschermende werking verliezen. Volgens mij een begrijpelijke, aanvaardbare uitspraak. Maar lastig blijft het wel.

De auteur is bijzonder hoogleraar onderwijsrecht aan de Universiteit van Tilburg.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer