Aantekening op lidmaatschapsbewijs strijdig met ambtsgeheim
De opiniebijdrage van ds. P. Mulder (RD 4-7) over aantekeningen op het bewijs van lidmaatschap roept om kerkrechtelijke redenen vragen op, stelt Dick Alblas.
In zijn opiniebijdrage beschrijft ds. P. Mulder impliciet dat de attestatie of het bewijs van lidmaatschap een verklaring behelst omtrent de zuiverheid in de leer en de onberispelijkheid van de levenswandel van het betrokken gemeentelid. Daarbij geldt dat een attestatie zowel zal worden afgegeven bij vertrek naar een andere gemeente van hetzelfde kerkverband als bij overgang naar een ander kerkverband.
De enige aantekening op de attestatie of het bewijs van lidmaatschap kan het feit zijn dat er ten aanzien van het gemeentelid een tuchtmaatregel aanhangig is. Indien dit het geval is, behoort het bewijs geen inhoudelijke gegevens over de achtergronden ervan te bevatten. De kerkorde biedt echter de mogelijkheid om daarover in een separate brief bij de attestatie nadere informatie te verstrekken. Het is aan het gemeentelid om deze informatie al dan niet aan de opvolgende kerkenraad te verstrekken.
De kerkorde binnen de Gereformeerde Gemeenten biedt daarnaast de mogelijkheid dat de kerkenraad zelfstandig de opvolgende kerkenraad informeert. Daarbij dient uiterst zorgvuldig te worden gehandeld. Het kan mijns inziens niet zonder voorafgaand hoor en wederhoor bij betrokkene.
Er moet echter een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen een attestatie en een bewijs van lidmaatschap. Dit laatste wordt immers alleen verstrekt als het lid vertrekt naar een gemeente buiten het eigen kerkverband en naar een kerkverband waarmee geen correspondentieband bestaat.
Als er ten aanzien van het gemeentelid geen tuchtmaatregel aanhangig is, kunnen er kerkrechtelijk dus geen vragen (meer) leven omtrent de zuiverheid in de leer en/of de onberispelijkheid van de levenswandel. Want zouden die er wel zijn, dan zou de kerkenraad er, volgens de door ds. Mulder genoemde goede motieven en volgens de kerkordelijke weg, naar gehandeld hebben en het gemeentelid een maatregel van censuur hebben opgelegd. En zelfs bij een maatregel van stille censuur verhindert het ambtsgeheim hierover te spreken in een begeleidende brief bij de attestatie.
Het ambtsgeheim is voor ds. Mulder, getuige zijn reactie, ook binnen het eigen kerkverband zelfs geen verhindering. Dat is kerkrechtelijk onjuist. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de opvolgende kerkenraad om met toestemming van betrokkene bij de vorige kerkenraad te informeren. Elke andere weg leidt tot schending van het ambtsgeheim, wat overigens zelfs naar wereldlijk recht een strafbaar feit oplevert.
Ten diepste is het betrokken lid, wanneer het zich aan de herderlijke zorg van zijn gemeente onttrekt, nog slechts verantwoording schuldig aan God Zelf. Pas wanneer hij zich weer wenst aan te sluiten bij een kerkelijke gemeente is hij ook weer verantwoording schuldig aan de betrokken kerkenraad.
Met de goedbedoelde motivering van ds. Mulder geeft hij de kerkenraad ten onrechte te veel tuchtrechtelijke macht en een te grote herderlijke zorgplicht.
De auteur is oud-ambtsdrager binnen de Protestantse Kerk in Nederland en masterstudent rechten aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.