Plan Teeven voor strenger jeugdstrafrecht deugt niet
De plannen van staatssecretaris Teeven om het jeugdstrafrecht aan te scherpen zijn politiek bedoeld en niet te onderbouwen met deugdelijke cijfers en argumenten, meent prof. dr. G. de Jonge.
De politie hoort de laatste jaren steeds minder jongeren als verdachte. De kinderrechter legt ook minder vaak onvoorwaardelijke jeugddetentie op, waardoor jeugdinrichtingen dicht kunnen. Ondertussen bereidt staatssecretaris Teeven een wetgevingsoffensief voor dat ertoe zal leiden dat in de nabije toekomst meer jeugdigen en jongvolwassenen voor langere tijd worden opgesloten.
In een brief aan de Tweede Kamer ontvouwde Teeven vorige week zijn plannen. Ze omvatten onder meer de invoering van een ”adolescentenstrafrecht” voor jongeren die al wel 16 maar nog geen 23 jaar waren toen zij een strafbaar feit pleegden, met daaraan gekoppeld een verdubbeling van de maximale duur van de jeugddetentie. Ook wil de staatssecretaris het aantal gevallen waarin een taakstraf kan worden opgelegd beperken en de mogelijkheid invoeren om de ”jeugd-tbs” te laten overgaan in tbs voor volwassenen, die eventueel levenslang kan duren.
De staatssecretaris kan onmogelijk met cijfers onderbouwen dat de ontwikkeling van de jeugdcriminaliteit aanleiding geeft tot de aanzienlijke verscherping van het jeugdstrafrecht. Zijn initiatief is dan ook eerder politiek te duiden, dan gebaseerd op feiten. Hij gaat er bovendien aan voorbij dat de mogelijkheden om jonge daders te corrigeren de laatste jaren zodanig zijn uitgebreid, dat de kinderrechter meer dan voldoende middelen heeft om pedagogisch maatwerk te leveren.
Het idee om te komen tot een bijzonder adolescentenstrafrecht is afkomstig van de Leidse hoogleraar forensische psychiatrie Doreleijers. Deze is zeker niet geporteerd voor strafverzwaring voor jongeren van 16 tot 23 jaar. Zijn idee is door de bewindsman gekaapt en wordt misbruikt om de flinkheid van de huidige, PVV-gestuurde, coalitie te demonstreren. Waar Doreleijers zijn voorstel theoretisch heeft onderbouwd vanuit de ontwikkelingspsychologie, is het voor Teeven slechts een middel om de strafmaxima voor jongeren te verhogen.
Dat Teeven de in 2008 ingevoerde gedragsbeïnvloedende maatregel nu alweer op de schop wil nemen, terwijl de effecten daarvan nog niet eens bekend zijn, is er een garantie voor dat het veld (de kinderrechters, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering) steeds minder gemotiveerd zal zijn om het roer weer eens om te gooien. Dat de staatssecretaris het opleggen van taakstraffen wil terugdringen bij wat hij als ernstige gewelds- en zedendelicten beschouwt, is enerzijds een knieval voor de PVV en anderzijds een motie van wantrouwen aan het adres van de kinderrechters van Nederland, aan wier bekwaamheid om passende jeugdsancties op te leggen hij kennelijk twijfelt.
Teevens brief bevat nog vele andere elementen die een inhoudelijke reactie verdienen. Een debat over de inhoud van de jeugdstrafrechtspleging is op zich goed en nodig, maar dan wel op basis van deugdelijke gegevens en argumenten.
De auteur is hoogleraar detentierecht aan de Universiteit Maastricht.