Pensioen wordt kansspel met dit akkoord
Het pensioenakkoord van de sociale partners wentelt de kosten van de vergrijzing af op de jongere generaties en maakt van het pensioen een soort kansspel, betoogt Chris Baggerman.
Na jaren van gesteggel hebben de sociale partners en minister Kamp een pensioenakkoord gesloten. De inkt was nog niet droog of de hoofdrolspelers gingen rollend over straat. Binnen de vakcentrale FNV is forse onrust ontstaan. De rekenmeesters van het CPB nemen tot februari 2012 de tijd om het akkoord door te rekenen op de financiële consequenties.
Om de druk op te voeren diende minister Kamp in mei een halfbakken wetsvoorstel in. De Raad van State maakte daar gehakt van door te stellen dat het kabinet wel de problematiek onderkent, maar veel te laat begint met de verhoging van de AOW-leeftijd en dan ook nog slechts naar 66 jaar.
In grote lijnen omvat het nu gesloten akkoord twee cruciale veranderingen: werknemers moeten langer doorwerken en ze krijgen minder financiële zekerheid over de pensioenopbouw omdat pensioenfondsen risicovoller mogen gaan beleggen. In de toekomst mag een pensioenfonds uitgaan van het door hemzelf verwachte portefeuillerendement. Nu moet het nog uitgaan van een te verwachten rendement op basis van de zogenaamde rekenrente, die telkens voorgeschreven wordt door DNB. Ten minste 97,5 procent van de toekomstige verplichtingen dient afgedekt te zijn.
Naarmate het bestuur van een pensioenfonds in de nieuwe regeling het portefeuillerendement optimistischer inschat, hoeft er in de toekomst dus minder geld in kas te zitten. Door het alvast inboeken van hoge rendementen wordt erop gegokt dat na slechte jaren goede jaren komen. Het is echter de vraag of door de vergrijzing bij de fondsen een tegenvaller van nu kan worden opgevangen door latere meevallers. Dan zullen jonge deelnemers ervoor gaan opdraaien.
Er is namelijk ook afgesproken dat, als er door het risicovol beleggen te weinig middelen zijn, de pensioenen gefaseerd in tien jaar mogen worden aangepast. Met dat hogere rendement dienen echter ook hogere verplichtingen te worden afgedekt. Fondsen moeten immers uitgaan van geïndexeerde (aan de inflatie aangepaste) pensioenen. Om deze indexeringsambitie waar te kunnen maken worden pensioenfondsen bijna gedwongen om risicovoller te beleggen.
Hoe zien de afspraken er concreet uit? De AOW-leeftijd gaat in 2020 naar 66 en naar verwachting in 2025 naar 67 jaar. Vanaf 2020 komt er voor de lage inkomens een extra ouderenkorting van 300 euro. De AOW-uitkering gaat voor iedereen van 2013 tot 2028 –boven op de jaarlijkse stijging met de cao-lonen– omhoog met 0,6 procent per jaar. De AOW-uitkering valt hierdoor in 2028 voor iedereen bijna 1000 euro bruto per jaar hoger uit voor een alleenstaande en voor een gehuwd stel bijna 2000 euro per jaar.
Het blijft hierdoor mogelijk om op 65-jarige leeftijd te stoppen en een AOW-uitkering te ontvangen. Die uitkering is dan wel voor de rest van het leven lager (6,5 procent per jaar eerder stoppen). Ieder jaar langer doorwerken levert 6,5 procent extra AOW op.
De premie voor de pensioenen blijft in principe stabiel. Werkgevers krijgen geen lagere premie bij hoge rendementen en hoeven niet bij te storten bij tegenvallers, tenzij in de cao hierover afspraken zijn gemaakt. Om oudere werknemers aan het werk te houden komen er diverse maatregelen, zoals een mobiliteitsbonus.
Gezien de politieke omstandigheden lijkt dit akkoord het hoogst haalbare. Er is sprake van een verbetering ten opzichte van het wetsvoorstel van minister Kamp. Wel zijn er flinke kanttekeningen te plaatsen bij het akkoord. In de eerste plaats worden de lasten van de vergrijzing nog steeds afgewenteld op toekomstige generaties. Vraag is hoe lang jongeren bereid blijven om deze rekening te betalen.
In de tweede plaats heeft het de sociale partners aan moed ontbroken om maatwerk te leveren. De AOW-uitkering gaat stijgen op basis van de verdiende lonen, hetgeen redelijk is. Maar de extra jaarlijkse stijging van 0,6 procent geldt ook voor iedereen. Dus ook voor ouderen die niet geraakt worden door de verhoging van de pensioenleeftijd en voor mensen met een royaal pensioen.
Ten slotte: doordat de hoogte van het pensioen niet meer gegarandeerd wordt maar sterk afhankelijk wordt gemaakt van de beleggingsresultaten, is er sprake van een kansspel. Niet voor niets zegt de Pensioenwet (2007): „Pensioen moet een zekere mate van inkomenszekerheid bieden.” Een regeling die uitkeert afhankelijk van beleggingsresultaten is geen pensioen, maar een beleggingsfonds. Voor de jongere generatie is het daarom raadzaam om te sparen voor een appeltje voor de dorst ter aanvulling op AOW en pensioen. Pensioengaranties lijken immers van de baan.
De auteur is coördinator arbeidsvoorwaardenbeleid bij de RMU en bestuurslid van pensioenfonds Super de Boer.