Commentaar: Discussie over onderwijsvrijheid fair houden
In de discussie over de vrijheid van onderwijs wordt de laatste jaren de ene proefballon na de andere opgelaten. Veel ballonnen worden na verloop van tijd doorgeprikt of zijn zo ver uit het zicht gedreven dat ze helemaal vergeten worden. Dat heeft politiek Den Haag dan ook weer gehad.
Toch doet dit ballonnenfestijn zijn werking. Door steeds maar weer ideeën te lanceren, duurt het debat over de onderwijsvrijheid voort. Daarmee blijft de suggestie leven dat artikel 23 nodig moet worden aangepast. En dat is precies wat progressieve partijen willen. De proefballonnen zijn dus niet zo onschuldig als ze lijken.
Dit keer is het D66-Kamerlid Van der Ham die een idee oppert. Hij wil de bekostiging van het bijzonder onderwijs op godsdienstige grondslag voortaan beperken tot het basisonderwijs. Hij vindt het onjuist dat „de grondwetsinterpretatie is opgerekt tot het middelbaar en zelfs het hoger onderwijs.”
Van der Ham deelt de gedachte dat ouders zeggenschap over de opvoeding van kinderen moeten hebben, maar op twaalfjarige leeftijd verandert daar volgens hem iets in. „Kinderen van die leeftijd zijn tegenwoordig heel zelfstandig.”
Die gedachtegang alleen al is opvallend. Gisteren nog betoogden zowel de minister van Onderwijs als de wethouder van Rotterdam dat ouders een verantwoordelijkheid hebben voor spijbelende mbo-leerlingen. Die opvatting is zeker niet bestreden door de partij van Van der Ham. Terwijl die spijbelaars nota bene achttien jaar zijn. Hier lijkt dus een tegenstrijdigheid te bestaan.
In zijn argumentatie voor het nieuwe plan noemt het D66-Kamerlid een voorname reden: „In het bijzonder onderwijs worden allerlei misstanden afgedekt.” En dan volgt een uitgebreide opsomming: religieuze scholen hoeven geen openbaarheid te geven van jaarverslagen, declaraties behoeven niet openbaar gemaakt te worden, er is geen aangifteplicht als er iets crimineels gebeurt, scholen mogen docenten weigeren vanwege hun levensstijl en ouders die er anders over denken, kunnen geweigerd worden als ze hun kind aanmelden. Nou, wie na zo’n lijst nog niet overtuigd is, moet wel aan de verharding en onredelijkheid zijn overgegeven.
In werkelijkheid is deze argumentatie uiterst suggestief. Acceptatieplicht en benoemingsbeleid zijn van een andere orde dan misstanden afdekken. Mensen kunnen door zo’n opsomming de indruk krijgen dat er in het christelijk onderwijs veel mis is, veel onder een dekmantel verborgen blijft zowel op financieelorganisatorisch als op crimineel gebied. Dat is totaal niet aan de orde.
Ongetwijfeld zullen er voorbeelden zijn van misstanden op christelijke scholen. Die zijn bepaald niet goed te praten. Daar moet ook tegen worden opgetreden. Ook bijzondere scholen moeten bereid zijn rekening en verantwoording af te leggen. En ze zijn daartoe bereid. Dan is het onfatsoenlijk te suggereren dat scholen op godsdienstige grondslag geneigd zijn dingen onder de pet te houden. En de enkele uitzondering mag niet als kenmerkend worden gezien. De discussie over artikel 23 moet wel fair gevoerd worden.