Aandeelhouderswaarde
Sociologie (jaargang 7 nr. 1) schenkt aandacht aan de toenemende betekenis van het begrip aandeelhouderswaarde in de VS. Daarvoor is een analyse gemaakt van de inhoud van The Wall Street Journal en enkele andere relevante publicaties.
Zowel de opkomst als de verspreiding van het begrip aandeelhouderswaarde is in economisch sociologisch perspectief te begrijpen vanuit de veranderende machts- en afhankelijkheidsverhoudingen voor ondernemingen. Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw worden de prestaties van grote ondernemingen primair afgemeten aan de waarde die ze creëren voor hun aandeelhouders. Alle overige bedrijfsdoelstellingen zijn daaraan ondergeschikt.
Die verschuiving is veroorzaakt door de economische crisis van eind jaren zeventig en begin jaren tachtig. Grote bedrijven waren toen op de beurs vaak minder waard dan de totale waarde van hun activa.
”Raiders” zetten door vijandige overnames of de dreiging daarmee, het thema aandeelhouderswaarde op de agenda. Na verloop van tijd kregen ze de steun van institutionele beleggers, met name de publieke pensioenfondsen. Daarbij kwam dat onder president Reagan de beschermingsconstructies waren ontmanteld. De machtsbalans tussen aandeelhouders en managers verschoof daardoor in korte tijd in het voordeel van de aandeelhouders.
In de eind jaren zeventig gelanceerde ”agency”-theorie presenteerden economen de opvatting dat bestuurders gezien moesten worden als de zetbazen van de aandeelhouders. Maar deze theorie heeft eerder een legitimerende functie achteraf gehad dan dat zij gebruikt is om tot nieuwe verhoudingen te komen.
Het begrip aandeelhouderswaarde wordt eerst vanaf 1980 in The Wall Street Journal gangbaar. Vooral ten tijde van een beurshausse wordt het frequent gebruikt.
In Sociologie Magazine (jaargang 19 nr. 2) analyseert Nico Wilterdink, hoogleraar cultuursociologie, de verschillende manieren waarop in de sociologie over kapitaal gesproken wordt. Hij constateert dat dit begrip daar de afgelopen drie decennia een opmerkelijke opgang heeft gemaakt. Vooral ”sociaal kapitaal” heeft zich ontwikkeld tot een kernbegrip in de sociale wetenschappen. Onmiskenbaar heeft de opmars van het kapitaalbegrip te maken met de economisering van het wereldbeeld. Economen hadden al eerder het begrip ”human capital” ontwikkeld.
Pierre Bourdieu geldt als de theoreticus van dit uitgebreide kapitaalbegrip. Hij sloot deels aan bij Marx, door te stellen dat cultureel kapitaal en sociaal kapitaal, naast economisch kapitaal, bepalend zijn voor iemands positie in de klassenstructuur. Maar in het kapitaalbegrip werken ook de utilitaire benadering van Adam Smith en het integrationistische perspectief van Durkheim door.
Inmiddels is het begrip cultureel kapitaal in de onderwijssociologie een standaardbegrip geworden in het onderzoek naar verschillen in schoolsucces tussen kinderen uit verschillende sociale milieus.
Robert Putnam heeft met zijn boek ”Bowling Alone” als geen ander bijgedragen aan de popularisering van het begrip sociaal kapitaal. Hij geeft daarin een verontrustend beeld van de verzwakking van de groeps- en gemeenschapsbindingen in de Amerikaanse samenleving. Die vermindering van sociaal kapitaal is schadelijk, zowel voor de gemeenschap als voor de individuen die daar deel van uitmaken.
Inmiddels hebben zich ook sceptische tegenstemmen laten horen. Zij wijzen erop dat hechte groepsbindingen tegelijk anderen uitsluiten. De veiligheid en geborgenheid die een hechte gemeenschap biedt, kan ook als vrijheidsbeperkend worden ervaren.
Migrantenstudies (jaargang 27 nr. 1) neemt het systeem van etnische categorieën in Nederland onder de loep. Geconstateerd wordt dat de afgelopen jaren een tolerant multiculturalisme ingeruild is voor een assimilationistische houding ten opzichte van minderheden. Een nieuw realisme werd dominant in de politiek, de media en het sociale leven. De vaak negatieve waarheid over integratie en minderheden moest niet verzwegen worden.
Daarbij is van belang dat het nu zo prominent aanwezige antimigrantendiscours gevoed wordt door een verfijnd systeem van etnische categorieën. Aanvankelijk stond deze etnische registratie in dienst van het streven naar integratie met behoud van cultuur.
Doelgroepenbeleid veronderstelt immers dat de doelgroepen erkend en omschreven zijn. Het risico is echter dat die erkenning eerder segregatie bevordert dan cohesie. Daartegenover staat het Franse republicanisme, dat geen minderheden erkent.
Inmiddels is het systeem van etnische categorieën geïnstitutionaliseerd. Het CBS houdt allerlei gegevens bij over etniciteit. Meestal zijn dat negatieve zaken, zoals inkomensachterstand, werkloosheid, criminaliteit en schoolverlating. In sommige landen kunnen mensen bij de volkstelling aangeven tot welke etnische groepering zij behoren. Die mogelijkheid tot zelf-identificatie biedt Nederland niet.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl