Roger Scruton in gesprek met Vlaamse auteurs
Roger Scruton is een dwarse en erudiete denker die op een boerderij in Zuid-Engeland ecologische landbouw bedrijft, musiceert en op vossen jaagt. Beslissend in zijn leven was het jaar van de studentenrevolte in 1968. Als bij openbaring zag Scruton dat hier de grondslagen van de Europese beschaving werden weggeslagen in een waan van radicale vernieuwing.
Een vreugdeloze, individuele vrijheid en een totaal verlies van hogere waarheid zijn het gevolg geweest van de revolutie van de jaren zestig. De (post)moderne mens heeft zichzelf hiermee ontheemd. Hij is nergens meer thuis. Tegenover deze revolutionaire generatie stelt de conservatieve denker Roger Scruton (1944) dat wij dragers zijn van een erfenis der eeuwen die we in het heden vrucht moeten laten dragen. Zoals we een huis, dat al van generatie op generatie in onze familie is, erven en liefdevol bewonen, zo moeten we ook doen met het huis van de Europese cultuur. Onze taak is om het huis weer aan de nieuwe generatie over te dragen. Het gaat aldus om de traditie: de overdracht van al wat waar, goed en schoon is binnen onze beschaving – en het is vooral het onderwijs dat deze overdracht tot taak hoort te hebben.
In Nederland heeft Scruton veel aandacht gekregen. De Burke Stichting nodigde hem uit om de openingsspeech te houden en hij hield vele interviews in de media. In België was dat veel minder het geval. Sinds Scruton echter in 2006 een lezing hield voor het Vlaams Belang –hij is zeker niet extreem rechts maar heeft lak aan politiek-correcte taboes– is hij ook in België bekender geworden. De bundel van Paulus van Bortel over Scrutons cultuur- en onderwijskritiek getuigt daarvan: ze is vrijwel geheel geschreven door Vlaamse auteurs.
De bundel opent met een korte schets door Paulus van Bortel van het leven en denken van Scruton. Voorts krijgt Scruton zelf het woord in een opstel getiteld ”Cultuur overdragen”. Dit opstel vormt de inzet van het verdere gesprek met de Vlaamse auteurs. Het is een prachtig betoog waarin Scruton pleit voor onderwijs als inwijding in de hoge cultuur: Plato, Homerus, Dante, Bach en Goethe. Uit Goethes Faust citeert hij twee zinnen die geheel en al Scrutons credo zijn: „Wat gij van uwe vaderen geërfd hebt, maak dat u eigen om het te bezitten.”
Dit ideaal is in de moderne cultuur echter zeer aangevochten en Scruton is uitermate somber over deze moderne cultuur en haar onderwijsvisie. Hij spreekt zijn zorgen uit op drie niveau’s.
Ten eerste zijn er de beleidsmakers. Zij vinden deze inwijding in de hoge cultuur elitair en om die reden verbannen zij haar naar de universiteiten, zodat gewone leerlingen op doorsnee scholen geen fatsoenlijk cultuuronderwijs meer krijgen (zoals ten onzent in de ramp die studiehuis heet, EM).
Ten tweede zijn er de intellectuelen. Velen zien in het spoor van Derrida en Foucault de hoge cultuur als subtiel gecodeerde macht en zij zien het als hun taak om die macht te ontmaskeren (‘deconstrueren’) en daarmee brengen ze bij de studenten in de letteren haat en argwaan jegens deze hoge cultuur teweeg.
Ten derde de jongerenwereld zelf. Jongeren wonen in een snelle wereld van internet, massaconsumptie en popmuziek –en de leraren vaak evenzeer– waardoor het steeds moeilijker wordt om in de wereld van de hoge beschaving te komen, die immers een wereld is van stilte, discipline en concentratie. Hierdoor komt de gehele cultuur buiten het erfgoed te staan en verliest haar ‘lidmaatschap’ van onze joods-christelijke cultuur: de erfenis gaat teloor in een plat heden.
Na deze opening door Scruton gaan de auteurs –als in een platoonse dialoog, waarmee ze geheel in scrutoniaanse stijl handelen!– in gesprek met Scruton over de hoge cultuur en haar overdracht in het onderwijs. Ze werpen Scruton onder meer het volgende voor:
Hilde van Belle stelt dat Scrutons cultuurideaal wel erg statisch en gesloten is, terwijl cultuur ook iets is dat in wisselwerking met ander culturen en nieuwe ontwikkelingen voortdurend evolueert.
Dirk Godecharle gaat ver met Scrutons opvattingen mee en bepleit een ideaal van werkelijke Bildung door goede leraren, al was dat vroeger ook niet altijd aanwezig: wie herinnert zich niet de oeverloze monologen van in pedanterie zwelgende hoogleraren?
Uitgesproken kritisch zijn Henri Bloemen en Winibert Segers. Zij poneren dat Scruton eigenlijk op geen enkele wijze vatbaar is voor kritiek van anderen op zijn denken. Scruton heeft altijd gelijk. Hij houdt er in feite van om met zijn sterk retorische uitspraken kritiek op te roepen, want die kritiek bevestigt dat het inderdaad zo slecht is gesteld als hij al had gedacht. Toch wagen deze auteurs een poging tot kritiek op het absolute onderscheid van Scruton tussen hoge en populaire cultuur: ze citeren uit het popnummer ”Sympathy for the devil” van de Rolling Stones Christus, de duivel, Pilatus, de Russische orthodoxie etc. om te laten zien dat in populaire cultuur vaak bronnen uit de hoge cultuur voorkomen.
Herman de Dijn stelt dat Scruton religie weliswaar als het hart van de cultuur ziet, maar dat zijn notie van religie typisch verlicht en modern is: het gaat om religie als cultureel-maatschappelijk fenomeen –vooral de morele waarden en de ‘eerbied’ of ‘pietas’– en niet als een aanraking van gene zijde ofwel de „intieme, persoonlijke verhouding tot een Verlosser die de weg is naar het ware heil dat niet van deze wereld is.”
De enige wetenschappelijke allochtoon die de Vlamingen in hun boek hebben toegelaten, Ad Verbrugge (oprichter van Beter Onderwijs Nederland), staat sympathiek tegenover Scrutons cultuurpessimisme, al vindt hij Scruton ook een poseur die de bestaande orde ontkent en „niet werkelijk de aard van de huidige culturele dynamiek raakt.”
Door de genoemde (en niet-genoemde) bijdragen is dit boek zelf een prachtig voorbeeld van een gesprek tussen een overdrager van cultuur en een aantal aandachtige ontvangers van die cultuur. Alle lof daarom voor dit boek!
Hoezeer ik ook sympathiek sta tegenover de idealen van Scruton en zijn pleidooi voor goed onderwijs waardeer en voorsta, toch deel ik ook een aantal van de genoemde kritiekpunten, bijvoorbeeld op het punt van de te rigide onderscheiding van hoge en lage cultuur: er is briljante popmuziek (en wat te denken van jazz!?) en er is ook middelmatige klassieke salonmuziek. Ik zou er nog een niet in het gesprek genoemd aspect aan willen toevoegen, te weten de didactiek: wil je vandaag leerlingen inwijden in de hoge cultuur, dan moet je vaak wel concessies aan jezelf doen door eerst af te dalen naar de belevingswereld van hen –via bijvoorbeeld een songtekst of een film waarin verwijzingen zitten naar de hoge cultuur– om daarna de brug te slaan naar die hoge cultuur.
Ten diepste gaat het in het onderwijs niet om de hoogte maar om de heteronomie van die cultuur. De simpele maar grootse negro spiritual ”We shall overcome” staat dan zij aan zij met Bachs ”Matthäus”!
Boekgegevens
Wat heet beschaving. Roger Scrutons cultuur- en onderwijskritiek, Paulus van Bortel (red.); uitg. Pelckmans, Kapellen, 2011; 978 90 8687 0691; 239 blz.; € 22,50.