Van een Beek, een Sluis en een Boom
Er was eens een Beek die ontsprong in de heuvels achter het stille bos. Hij zocht zacht kabbelend zijn weg naar beneden, naar het groene dal. Hij stroomde langs dorre velden en groene weiden.
Soms was de Beek vol tot aan de rand nadat vele en hevige regenbuien over het land waren getrokken. Dan trok hij een schuimend spoor door de velden. In tijden van droogte was de Beek smal en traag.
Mens en dier laafden zich aan het water; snelle visjes flitsten over de bodem en planten wortelden in de drassige bodem.
Op een dag kwam de Beek een Sluis tegen. Die stond zomaar rechtop geplaatst in de stroom om het water te keren en op te stuwen.
„Waarom”, vroeg de Beek aan de Sluis, sta jij midden in mijn stroom?” De Sluis glimlachte, maar zei niets. De Beek klotste tegen de Sluis en herhaalde zijn vraag.
De Sluis antwoordde: „Waarom zou ik niet in je stroom mogen staan? Is het niet heerlijk om jouw koele water langs mijn huid te voelen stromen?”
De Beek knikte begrijpend. Toch belemmer je mij in mijn vrijheid” sputterde hij nog zachtjes.
De Sluis schudde van nee. „We hebben elkaar nodig, Beek!”
De Beek trok een rimpel. „Door mij hier op te houden bereik ik maar met moeite het groene dal”, wierp hij tegen.
De Sluis vervolgde: „Kijk eens naar het dal!”
Het Beekje keek over de rand van de Sluis en verbaasd zag hij dat hij achter de Sluis gewoon verder kon gaan met stromen. Het geheim daarvan was de opening die zich in de Sluis bevond.
„Ik belemmer je niet”, legde de Sluis geduldig uit, „ik kanaliseer alleen maar.”
„Kanaliseren?” klotste de Beek vragend.
De Sluis wilde net uitleggen wat hij bedoelde toen een zware stem tussenbeide kwam. „Stop met dit gekibbel!”
Het was de Boom aan de oever. Hij schudde misprijzend zijn groengrijze kruin en baste: „Doe nou maar gewoon je werk. Beek, wees een Beek, en Sluis, wees een Sluis!” Statig verhief hij zich. „En volgend jaar praten we verder” ritselde hij beslist en zweeg.
De Beek en de Sluis keken elkaar verlegen aan. Wat de Boom zei, sneed hout.
„Laat het me uitleggen”, fluisterde de Sluis. „Als het erg droog is, zorg ik ervoor dat het water niet te snel wegstroomt zodat ook het hoger gelegen land niet zonder water zit. Tegelijkertijd laat ik zo veel water door dat ook het lager gelegen land over voldoende water beschikt.”
De Beek en de Boom luisterden aandachtig. De Sluis vervolgde: „En als de Beek vol water is, zet ik mijzelf wagenwijd open zodat de Beek vrijuit kan stromen.”
Toen boog de Sluis zijn hoofd: „Ik wil niet suggereren dat jullie zonder mij niet kunnen” stamelde hij, „want wat is een Sluis zonder Beek…”
De Boom boog zijn takken diep naar beneden. „En wat is een Boom zonder water…”, lispelde hij.
„En wat is een Beek zonder Bedding…”, murmelde de Beek en vervolgde glimlachend zijn weg. Hij klotste langs de Sluis en spetterde tegen de Boom. De hemel spiegelde zich in het water en Het Leven was goed.
Jan Averink, lezer te Randwijk