Osama bin Laden
De dood van Bin Laden houdt ook juristen bezig. Maar dan in kritische zin: in het internationaal strafrecht gespecialiseerde advocaten zijn het erover eens dat de moord juridisch gezien nauwelijks valt te rechtvaardigen. Dat het recht er blijkbaar niet meer toe doet, blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de secretaris-generaal van de VN: „Justice has been done.” Maar is dat ook zo?
In Advocatenblad 7 buigen diverse specialisten zich over de kwestie. Mr. Scheltema Beduin vraagt zich af of er sprake was van een oorlogssituatie of van zelfverdediging – of was het toch het neerschieten van een ongewapende?
Mr. Wladimiroff wijst erop dat er geen strafrechtelijk onderzoek tegen Bin Laden liep. Hij was evenmin ter dood veroordeeld. Bovendien waren de Amerikanen hoogstwaarschijnlijk zonder toestemming van Pakistan en dus onrechtmatig bezig met een operatie.
De juristen menen dat het verweer dat het VN-Handvest aan staten het recht geeft tot zelfverdediging in dezen nauwelijks van toepassing is. „Er zijn arresten die zeggen dat het verdedigingsrecht van een staat niet tegenover één persoon geldt.”
Ook mr. Knoops moet zoeken naar een legitimatie voor de moord – en vindt die niet. Als er sprake was van een oorlogssituatie zou het doden van Bin Laden rechtmatig kunnen zijn, tenzij hij zich wilde overgeven. Het neerschieten van een vijand die tot overgave bereid is, is een oorlogsmisdrijf. De vraag is echter of het oorlogsrecht van toepassing is. En dan kom je bij het aanhouden, uitleveren en berechten van Bin Laden: Ook bij dat model is het niet toegestaan om zomaar te doden, of het moest uit directe zelfverdediging zijn.
Knoops: „Wat iemand op zijn geweten heeft, kan geen maatstaf zijn voor het breken met internationaalrechtelijke doctrines en principes. Want waarom wel Saddam Hoessein voor een speciaal tribunaal berechten en niet iemand als Bin Laden? Als het verschil de mate van wreedheid zou moeten zijn, glijdt het internationaal strafrecht af naar willekeur en manipulaties door de internationale politiek.”
En mr. Temminck Tuinstra: „Ik blijf erbij: Het is beter te kiezen voor een proces dan iemand af te knallen, ook al is het eerste geen gemakkelijke optie en is politiek gezien de beslissing van Obama zich neer te leggen bij de dood van Bin Laden te begrijpen.”
Intussen is het een veelgehoorde verzuchting dat „het vertrouwen” in de rechtspraak afneemt. Volgens Nederlands Juristenblad 16 zijn dat loze kreten van mensen die elkaar napraten. Vrijwel geen onderzoeker staat stil bij de vraag wat er onder ”vertrouwen” moet worden verstaan. Prof. Griffiths doet alle onderzoeken naar het vertrouwen in rechtspraak dan ook af als niet te interpreteren en dus betekenisloos.
Den Haag maakt zich grote zorgen over het groeiend gebrek aan vertrouwen. De oplossingen zijn banaal of surrealistisch, waar men concludeert dat rechters meer moeten communiceren of moeten worden vervangen door een jury.
De auteur raadt aan eerst de vraag te stellen waar we het over hebben en of er wel een probleem is. Ten eerste moet je zuiver kunnen ijken om te vergelijken. De auteur gaat echter niet diep op dit ijkpuntprobleem in. Er speelt een veel fundamenteler probleem: de vraag wat men onder vertrouwen verstaat.
Geen onderzoeker staat daarbij stil. En dus krijg je bij de vraag of iemand vertrouwen heeft, de meting van een uitspraak. Je weet niet wat het antwoord betekent en wat voor mening erachter schuilgaat. Gaat het om de persoon, de beslissing, de procedures, het hele rechtsstelsel, een persoonlijke ervaring of iets anders? Elke poging om een verklaring te vinden voor de staat van het vertrouwen moet mislukken, en daarmee zijn voorgestelde oplossingen een slag in de lucht.
Als iemand vraagt of de Nederlandse neurochirurg zijn werk goed doet, is voor de meeste mensen het enige zinnige antwoord dat ze er geen verstand van hebben.
Hetzelfde geldt voor meningen over rechters. De auteur concludeert dan ook dat de beschikbare gegevens geen indicatie geven van bezorgdheid. De roep om ferme maatregelen mag geen gehoor vinden. Het probleem ligt in Den Haag, waar een virtuele maatschappelijke realiteit wordt geschapen.
Rechter Korthals Altes bespreekt ten slotte kritisch de nieuwste beperking van vrije meningsuiting, het verbod tot het oproepen tot een bankrun (NJB 14).
Dit voorstel heeft alles te maken met de oproep van Lakeman aan DSB-rekeninghouders om hun rekening op te heffen, wat leidde tot het omvallen van DSB. Hij vraagt zich af of dit geen nauwelijks uitvoerbare symboolwetgeving is die iedere kritiek op banken problematisch maakt. Er heerst een te groot geloof dat het strafrecht onze wereld veilig kan maken en daardoor wordt de uitingsvrijheid onnodig beperkt, schrijft Korthals Altes.
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl