Bijbelse theologie en dogmatiek hebben elkaar nodig
Menig gemeentelid zal bij het horen van de uidrukking ”Bijbelse theologie” denken aan theologie die de Bijbel als bron en norm van het geloof erkent. In deze zin behoort uiteraard alle theologie Bijbelse theologie te zijn. In de theologie als academische wetenschap heeft de uitdrukking een andere betekenis. Daar slaat het op de discipline die tussen exegese en dogmatiek instaat.
Bijbelse theologie bestudeert de inhoud van de openbaring vanuit het gezichtspunt van de voortgang van de openbaring. Aandacht wordt gevraagd voor de individuele Bijbelschrijvers en voor de boeken die op hun naam staan. Bijbelse theologie kan dan uiteraard weer worden onderverdeeld in theologie van het Oude en het Nieuwe Testament. Tot dusver is er in het Nederlands nooit een complete theologie van het Nieuwe Testament verschenen en slechts een van het Oude Testament, die van Th. C. Vriezen. Heel anders ligt dat voor het Engelse taalgebied.
De omvangrijkste is die van John Goldingay, hoogleraar Oude Testament aan Fuller Theological Seminary. In 2009 verscheen het laatste deel in een serie van drie waarin Goldingay het Evangelie, het leven en het geloof van Israël behandelt. Er is hier sprake van een prestatie die niet licht valt te overtreffen. We mogen spreken van een goudmijn aan informatie. Prachtige dingen worden er bijvoorbeeld geschreven over het huwelijk in het Oude Testament. Betreurenswaardig is echter dat de auteur het zelfgetuigenis van de boeken van het Oude Testament over hun oorsprong niet zonder reserve aanvaardt. Niet minder bezwaarlijk is dat Goldingay Bijbelse theologie bedrijft met verwaarlozing van dogmatische vragen. Terwijl vroegere Schriftuitleggers soms verweten kan worden dat zij te weinig oog hadden voor het feit dat de Bijbel niet in de vorm van een dogmatiek is overgeleverd, is omgekeerd bij Goldingay te zien dat hij onverantwoorde theologische en dogmatische consequenties verbindt aan de gebruikte literaire genres in de Bijbel. Zo concludeert hij uit de Bijbelse vertellingen dat God niet boven de geschiedenis staat en niet onveranderlijk is.
Een heel andere aanpak is te vinden bij James Hamilton, hoogleraar Bijbelse theologie aan Southern Baptist Theological Seminary. Vorig jaar verscheen van diens hand bij uitgeverij Crossway Books een Bijbelse theologie waarin de inhoud van zowel het Oude als het Nieuwe Testament vanuit het perspectief van de heerlijkheid van God wordt beschreven. Nadrukkelijk gaat Hamilton uit van zowel de eenheid als de historische betrouwbaarheid van Oude en Nieuwe Testament. Zijn uitgangspunt om de openbaring te beschrijven vanuit het gezichtspunt van Gods heerlijkheid is niet in de laatste plaats dat zowel Oude als Nieuwe Testament God Zelf centraal stelt. Terecht verwerpt hij de gedachte dat het feit dat het God om Zichzelf en om Zijn Naam gaat, zou betekenen dat de God van de Bijbel narcistische trekken heeft. Wie dat stelt, mist het juiste zicht op het verschil tussen Schepper en schepsel.
Meer dan eens laat Hamilton op verrassende wijze de samenhangen binnen en tussen Bijbelboeken zien. Zo wijst hij op de relatie tussen Genesis 1-11 en 12-50. Woorden als zaad, zegen, aarde/land verbinden de beide delen van Genesis met elkaar. Zoals op Adam een diepe slaap viel voordat Eva werd geschapen, zo viel op Abraham een diepe slaap toen God Zijn verbond met hem oprichtte. Impliciet maakt Genesis duidelijk dat het verbond met Abraham erop gericht is de vloek die met de zondeval de wereld in is gebracht weg te nemen.
Echter, helemaal bevredigend vind ik de studie van Hamilton niet. Ongetwijfeld kunnen we het geheel van de openbaring bezien vanuit het perspectief van de zaligheid die door het gericht en het oordeel heen wordt gerealiseerd. Op deze wijze blijkt inderdaad Gods majesteit en heerlijkheid. Echter, de Bijbelse openbaring bevat meer facetten. Hamilton heeft helemaal gelijk als hij stelt dat de betekenis van Bijbelse grondnoties niet uitsluitend tot bepaald woorden mag worden herleid. Dat neemt niet weg dat hijzelf het gebruik van woorden te weinig verdisconteert. Uit de studie van Hamtilon wordt onvoldoende duidelijk waar in de Bijbel nu expliciet de woorden ”kabood” en ”doxa” (heerlijkheid) in relatie tot God en tot de Heere Jezus Christus worden gebruikt.
Dat laatste gebeurt wel in de eveneens bij Crossway Books uitgegeven monografie over de heerlijkheid van God onder redactie van Christopher W. Morgan en Robert A. Peterson. Bij de eerste drie evangeliën valt op dat Lukas heel nadrukkelijk over Gods heerlijkheid spreekt in de geboortegeschiedenis van de Heere Jezus Christus. Dat de johanneïsche geschriften uitvoerig worden belicht, behoeft geen betoog. Terwijl het vierde evangelie laat zien dat de heerlijkheid van Christus in de weg van Zijn kruisdood openbaar kwam, spreekt het boek Openbaring over de heerlijkheid van Christus als het geslachte Lam. Na een aantal bijdragen waarin de getuigenissen van het Oude en het Nieuwe Testament de revue passeren, volgen bijdragen met een dogmatische, pastorale en missionaire toespitsing. Zo geeft de opzet van deze monografie aan dat Bijbelse theologie en dogmatiek elkaar niet kunnen vervangen, maar wederzijds nodig hebben.
God’s Glory in Salvation through Judgment. A Biblical Theology, James M. Hamilton Jr.; uitg. Crossway Books, Wheaton, Illinois, 2010; ISBN 978 1 58134 976 4; 637 blz.; $ 25,99;
The Glory of God. Theology in Community Series, Christopher W. Morgan en Robert A. Peterson; uitg. Crossway Books, Wheaton, Illionois, 2010; ISBN 978 1 58134 978 8; 255 blz.; $ 23,99.