Joden bezorgd over minder godsdienstvrijheid
Joods Nederland maakt zich steeds meer zorgen over de afnemende godsdienstvrijheid, waarvan vooral joden de gevolgen ondervinden. Het Nederlands–Israëlietisch Kerkgenootschap (NIK, orthodoxe joden) wijst in het jaarverslag over 2002 op religieus gemotiveerd antisemitisme en op overheidsmaatregelen waarin minder rekening met religie wordt gehouden.
Sinds enige jaren nemen aanvallen op leden van ons kerkgenootschap in aantal en grimmigheid toe, aldus het NIK. Tot voor kort was het uitgesloten dat het dragen van ’joodse uiterlijkheden’ (keppel, baard, hoed) gepaard ging met gevaar voor de lichamelijke integriteit. „Nu worden onze leden nageroepen, uitgescholden, staande gehouden, bespuwd en belaagd”, aldus het NIK–bestuur.
Als men de Tweede Wereldoorlog buiten beschouwing laat, voelen joden in Nederland zich voor het eerst sinds eeuwen niet meer veilig om hun godsdienstige gezindheid als zodanig te manifesteren. „Dit zijn ontoelaatbare toestanden.” Het NIK–bestuur verwerpt ten zeerste de verbinding die her en der wordt gelegd met de situatie in het Midden–Oosten.
De incidenten bij de 4 en 5 mei–herdenkingen liggen in de lijn van het voorgaande, aldus het jaarverslag. Steeds vaker klinkt „Joden, die moeten we doden”.
Over een en ander heeft het Centraal Joods Overleg (CJO) de mening gevraagd van de burgemeester van Amsterdam, het Nationaal Comité 4 en 5 mei en het Amsterdamse 4 en 5 mei–comité. „Burgemeester Cohen heeft –– hoe teleurstellend! –– aan het CJO aangegeven schriftelijk te zullen reageren”, aldus het NIK–verslag.