Kerk & religie

James Guthrie, de man die niet buigen wilde

Een grote menigte heeft zich op 1 juni 1661 verzameld bij de galg die op het plein van de St. Giles Church in Edinburgh is neergezet. Voordat het vonnis wordt voltrokken, neemt de ter dood veroordeelde James Guthrie het woord. Het schavot wordt een preekstoel waar de martelaar zijn laatste prediking houdt.

J. Bout en N. J. Spaan
31 May 2011 19:21Gewijzigd op 14 November 2020 15:13
Guthrie. Foto J. Bout en N. J. Spaan
Guthrie. Foto J. Bout en N. J. Spaan

Het is een aangrijpende rede die bij de mensen een diepe indruk achterlaat: „Geloofd zij God, Die aan mij, ellendige, barmhartigheid heeft bewezen. Die Zijn Zoon aan mij heeft geopenbaard en mij een dienaar heeft gemaakt van het eeuwig Evangelie. En dat Hij mij verwaardigd heeft, te midden van alle tegenspraak van de satan en van de wereld, mijn bediening te verzegelen aan de harten van velen van Gods volk. Ik meen vooral in de gemeente van Stirling. Jezus Christus is mijn Licht en mijn Leven, mijn Gerechtigheid, mijn Sterkte, mijn Heil en mijn Begeerte. Hem, o, Hem prijs ik u aan met al de kracht van mijn ziel. Zalig zijn zij die op Hem vertrouwen. Loof Hem, o mijn ziel, van nu aan tot in eeuwigheid. Verblijd en verheug u in de verdrukking; zalig zijt gij en zalig zult gij zijn tot in alle eeuwigheid; eeuwige gerechtigheid en eeuwige zaligheid zijn uwe; alles is van u en u bent van Christus en Christus is van God. Gedenk mijner, o Heere, naar het welbehagen tot Uw volk, bezoek mij met Uw heil. Opdat ik aanschouwe het goede van Uw uitverkorenen, opdat ik mij verblijde met de blijdschap van Uw volk; opdat ik mij roeme met Uw erfdeel. Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien…”

Terwijl Guthrie hoger de ladder op klimt, roept hij luid: „Zijt Gij niet vanouds af de Heere, mijn God, mijn Heilige? Ik zal niet sterven, maar leven!” Dan doet de beul zijn werk.

Het lichaam van de martelaar wordt op het Greyfriarskerkhof in Edinburgh begraven.

Jeugd

James Guthrie wordt omstreeks het jaar 1612 geboren. Op het landgoed Guthrie in het Schotse Forfarshire groeit hij op. Zijn vader, die landheer is, heeft hoge verwachtingen van zijn zoon. Hij wenst hem tot in de hoogste kerkelijke functies op te leiden. Al vroeg worden de regels en voorschriften van de Rooms-Katholieke Kerk hem ingeprent.

Het lijkt alles in vervulling te gaan. Vooral als de liefde van James voor de dochter van de aartsbisschop van St. Andrews door het meisje wordt beantwoord. De wereld lijkt aan zijn voeten te liggen. De begaafde jongeman wordt op 23-jarige leeftijd hoogleraar in de filosofie aan de beroemde universiteit van St. Andrews.

Daar leert James de predikant Samuel Rutherford kennen. Onder diens godvruchtige invloed komt hij tot geheel andere gedachten. Voortaan kan men hem elke week vinden op de gebedssamenkomsten waar ook Rutherford niet ontbreekt. Ze spreken met elkaar en bidden samen. De Heere zegent het aan James’ hart.

Het brengt een grote verandering met zich mee. Alle aardse schatten moeten verdwijnen. Het huwelijk met de bisschopsdochter kan hij nu wel vergeten. James wordt evenals Rutherford een trouw covenanter (covenanters weigerden de koning te erkennen als hoofd van de kerk) en een strijder voor de leer die naar de godzaligheid is. De vijandschap van zijn vroegere vrienden, de bisschoppen en prelaten, blijft niet uit. Het zal hem uiteindelijk naar de martelaarskroon brengen.

Predikant

Als in het jaar 1638 het Nationaal Covenant, het verbond dat de Schotse protestanten sloten met koning Karel I van Engeland om hun kerkelijke vrijheid te behouden, opnieuw wordt ondertekend, is ook James aanwezig. Plechtig plaatst hij in het openbaar bij de Greyfriarskerk in Edinburgh zijn handtekening. Enkele jaren later wordt hij bevestigd als predikant in Lauder.

Niet lang heeft hij de gemeente gediend. In 1649 wordt hij overgeplaatst naar Stirling. In de oude, monumentale kerk, de Holy Rude Church, waar eens John Knox de bazuin van het Woord deed klinken, zal James Guthrie op dezelfde preekstoel eveneens een helder, Bijbels licht verspreiden.

Het eerste waartegen Guthrie protesteert is de inmenging van de koning in kerkelijke zaken. De politieke verwikkelingen hebben hem zijn levenlang beziggehouden. Zodanig dat de Engelse staatsman Oliver Cromwell hem typeert als „de man die niet buigen wilde.” Anderen noemen hem spottend Mister Sickerfoot, meneer Stijfhoofd. Guthrie wil lijden voor de zaak van Christus, al zal het hem zijn leven kosten. „Christus is het Hoofd van de kerk. Wij behoren erop toe te zien dat wij alleen Hem gehoorzamen!”

Deze houding brengt een splijtzwam in de kerk. De onderlinge vrede en eensgezindheid is helaas ver te zoeken. De partijen stellen zich onverzoenlijk op. De ene partij is van mening dat de eenheid van de natie het hoogste doel moet zijn. Guthrie beklemtoont daarentegen dat die eenheid nooit ten koste van de waarheid verwezenlijkt mag worden. Zo ontstaat een steeds groter wordende kloof die de kerk in haar optreden naar buiten ontkracht. In 1656 is de verdeeldheid zo groot geworden dat de Holy Rude Church in twee gedeelten wordt opgesplitst. Dwars door de kerk heen wordt een dikke muur getrokken. Er komen twee kansels en er ontstaan twee gemeenten onder één dak.

Storm op komst

Inmiddels is koning Karel II in Engeland op de troon gekomen, een zeer onbetrouwbaar vorst. Ondanks dat hij het Covenant ondertekent en zogenaamd aan de verwachtingen van de kerk in Schotland belooft tegemoet te komen, peinst hij er niet over om zich eraan te houden. Guthrie ziet de toekomst somber in. Hij is bedroefd, niet alleen vanwege de toestand waarin Gods werk in Schotland is vervallen, maar ook door de afval van zijn intieme vrienden. Velen geven toe aan de druk van buitenaf om een wat gematigder houding aan te nemen. Ze laten James Guthrie de strijd alleen voeren.

Een goede vriend, dominee Pollock, probeert hem uit de put te halen. „Mr. Guthrie, er is een Schots spreekwoord dat luidt: „Je moet zo diep bukken dat de golven over je heen gaan.” Wil je niet een klein beetje bukken, Guthrie?” Het antwoord laat aan duidelijkheid niets te wensen over. „Mr. Pollock”, zegt Guthrie ernstig, „als het in strijd is met de zaak van Christus, is het onmogelijk om te bukken.” De eerste naam die door de nieuwe regering op de dodenlijst wordt gezet, is die van James Guthrie.

Het vonnis

Als getrouwe predikanten van het Covenant op 23 augustus 1660 in kleine kring vergaderen, worden ze plotseling overvallen door soldaten. Het is een bruut optreden. Enkelen kunnen nog ontsnappen, maar de anderen worden zonder pardon naar de gevangenis in Edinburgh afgevoerd. Als Rutherford de onheilstijding hoort, schrijft hij de gevangenen een brief: „Ik geef u de raad om het dicht bij de Fontein, bij de gunst en het verkwikkende Licht van de Vader der lichten te zoeken. Christus is bij ons en heeft Zijn oog op ons geslagen…”

Twee maanden later wordt Guthrie overgebracht naar het kasteel in Stirling. Op 11 april 1661 staat hij voor zijn rechters. Het oordeel is ten volle over hem besloten. Zijn stem moet voor altijd het zwijgen worden opgelegd. Een vriend uit zijn bezwaar tegen het doodvonnis. Maar de aardse rechters laten zich leiden door de onverzettelijkheid van Guthrie. De man móét sterven! Het uitgesproken vonnis is definitief: Hij zal worden opgehangen, al zijn familiebezittingen worden verbeurd verklaard en zijn hoofd zal op de Netherbowpoort te kijk worden gezet.

Het is ontroerend als zijn twee kleine kinderen, Sophia en William, in de Tolbooth afscheid van hem nemen. „Willie, er zal een dag komen dat ze je zullen vertellen dat je vader werd opgehangen. Maar schaam je er niet voor, mijn jongen. Het is voor een goede zaak.” Hij raadt zijn kinderen aan zo vroeg mogelijk de Heere te zoeken.

Zijn vrouw is bitter bedroefd. „Mijn liefste, ik moet van je scheiden, de tijd is aangebroken. Ja, het moet, van nu aan ken ik niemand meer naar het vlees.” In zijn laatste brief aan haar schrijft Guthrie: „Nu ik binnen enkele uren mijn leven moet afleggen voor de getuigenis van Jezus Christus, nog enkele woorden als een laatste bewijs van mijn genegenheid die ik voor je heb… Jezus Christus zij je zaligheid en al je begeerte. Ik beveel Hem jou aan en jou aan Hem! Mijn liefste, ik geef je over aan de eeuwige liefde van Jezus Christus.”

Na de dood van zijn vader brengt de kleine Willie veel tijd in de eenzaamheid door. Elke dag draaft hij door de Highstreet naar de Netherbowpoort. Hij staat er met gevoelens van liefde en afschrik te staren naar het hoofd van zijn vader. Telkens fluistert hij: „Dat is mijn vader!” Zevenentwintig jaar lang heeft het hoofd op de Netherbow gestaan. Totdat een student die veel achting voor hem heeft het weghaalt.

Killing times

De dood van James Guthrie luidt een nieuwe periode in zowel op kerkelijk als politiek terrein, de ”killing times” genoemd. Het is een tijd van gruwelijke vervolgingen. Guthrie was de eerste predikant die tot de marteldood werd veroordeeld. Vele slachtoffers volgen en hun bloed roept van onder het altaar: „Hoe lang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen die op de aarde wonen? Hoe lang…?” Christus Zelf roept het Zijn Kerk tot troost toe: „Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is.”

Op het kerkhof in Stirling, waar een beeld van Guthrie is geplaatst, ‘spreekt’ de Schotse geloofsheld nog. Een roepstem uit de doden!

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer