„Dogma zet autoriteit van Schrift voort”
„Huiver voor dogmatisme kan niet als uiting van postmodernisme worden afgedaan. Het is de kerkgeschiedenis zelf die deze huiver oproept.” Dat zei prof. dr. J. Muis, hoogleraar in Utrecht, vrijdagmiddag in Doorn. Zijn coreferent, prof. dr. J. W. Maris uit Apeldoorn, stelde dat in het kerkelijk dogma de autoriteit van de Schrift wordt voortgezet.
Beiden spraken tijdens de predikantenconferentie van de Gereformeerde Bond over Schrift, dogma en dogmatiek. Prof. Muis noemde de dogmatiek een „systematische doordenking van de inhoud van het geloof van de gemeente. Deze doordenking gebeurt aan de hand van de Schrift en van de geloofservaringen van de gemeente.” Dogmatiek is gericht op de praktijk van het geloven, zei prof. Muis. „Ze wil de gemeente helpen christelijk te leven, en christelijk te spreken over God en Christus.” Onder het dogma verstaat hij de vroegkerkelijke leeruitspraken zoals die zijn geformuleerd in Nicea, Chalcedon en Constantinopel.
Twee belangrijke vragen zijn te stellen over het dogma: of het bij de tijd is en of het christelijk is, aldus prof. Muis. „Het meest interessant zijn de theologen bij wie het één niet in mindering komt op het ander. Maar die theologen zijn zeldzaam.” De Utrechtse hoogleraar plaatste het dogma in de context van het vroege christendom. Hij stelde dat het gebruik van bepaalde filosofische termen in het huidige klimaat niet meer vanzelfsprekend is. „Is de invulling die de term ”logos” in het dogma heeft gekregen verenigbaar met de Logos van Johannes 1? Het staat niet bij voorbaat vast dat de inhoud van het dogma verenigbaar is met de Schrift. De blijvende betekenis van het vroegkerkelijke dogma is hypothetisch, niet absoluut.”
Prof. Muis maakt onderscheid tussen het dogma als ”geloofsregel”, ”leesregel” en ”spreekregel”. „Een geloofsregel is een korte samenvatting van het onderricht van de kerk, met een normatieve betekenis voor de gemeente. De geloofsregel wordt leesregel als ze ook normatief wordt voor de uitleg van de Schrift. Principieel betekent dit dat de Schrift wordt onderworpen aan de kerkelijke traditie. Het dogma is echter een spreekregel, die zegt hoe we vanuit de Schrift en in het geloof van de kerk in het heden kunnen spreken.” Prof. Muis noemde het dogma een ”paradigma”, een voorbeeldzin, zoals bijvoorbeeld de uitspraak: „In Jezus Christus is ons heil.”
Prof. Maris erkende met prof. Muis de noodzaak voor dogmatici om „bij de tijd” te spreken. „We zullen met de opdracht van de dogmatiek vandaag principieel niet klaarkomen.” Maar de Apeldoornse hoogleraar stelde met nadruk de vraag of de dogmatiek niet ook norm is. „De dogmatiek heeft altijd een sterk regulerende, normatieve functie gehad. Daar kunnen we naar mijn mening niet buiten.” Prof. Maris noemde het legitiem om vragen te stellen aan het dogma, maar wilde toch zijn vertrekpunt in het dogma nemen. „Kerk en geloof zijn katholiek, dat impliceert een verbondenheid met de kerk in alle eeuwen. De katholiciteit van het dogma staat niet los van de katholiciteit van de kerk.”
De benadering van prof. Muis ziet voorbij aan de continuïteit die er is tussen Schrift, dogma en dogmatiek, stelde hij. „Maar het is niet zo dat de kerkvaders zomaar filosofische termen hebben genomen, om het dogma te formuleren. Het is voor hen een grote worsteling geweest om woorden te vinden waarmee ze het Evangelie zouden kunnen verwoorden. Steeds is er het besef geweest dat het geheim groter is dan onze verwoording. Men wist dat dogma’s verdergingen dan de Schrift, maar nooit zo dat dogma’s de Schrift te boven gingen.”
Anders dan prof. Muis benadrukte prof. Maris de principiële continuïteit van Schrift, dogma en dogmatiek. „In het dogma zet zich de autoriteit van de Schrift voort. Dogma en geloof zijn op elkaar betrokken, en samen zijn ze betrokken op de Schrift. Met de belijdenis dat Jezus God is, heb ik daarmee geen heimwee naar de vroegchristelijke ontologische bekommernis, maar gaat het om een principieel bijbels gegeven.”
In de discussie gaf prof. Muis toe dat de ontwikkeling van het dogma een dubbel verhaal is. „Vanmiddag heb ik de nadruk willen leggen op de problematische kant van het dogma, namelijk dat ze de geloofscommunicatie naar binnen en buiten toe niet helpt, maar belemmert. En dan moet je de vraag stellen: Hoe vast zitten we aan een formulering?”
De vraag werd gesteld of men zich tegenwoordig niet te gemakkelijk afmaakt van het hellenistische denken. Er zijn toch ook ontologische kaders in Johannes die je niet zomaar kunt wegnemen, vroeg iemand. Prof. Muis vond het niet verkeerd dat theologen in de vroege kerk zo hebben gesproken als in het dogma is verwoord. „De vraag is: Moeten we het in onze tijd ook nog zo zeggen?”
Ook kwam een vraag ter sprake naar de verhouding tussen geloof en belijdenis. Volgens prof. Maris zal het „dogma in z’n beste gestalte altijd iets van een belijdenis hebben. Omgekeerd kan er geen geloofsbelijdenis zijn zonder de harde kern van wat je leert. Je ontkomt niet aan een glijdende schaal van dogma en belijdenis.”
Prof. Muis maakt daarentegen liever duidelijk onderscheid tussen dogma en belijdenis. „Ik ben ontzettend bang voor dogmatisering van het geloof. Waarom: omdat het in het midden en aan de linkerkant van de hervormde kerk een geloof zonder dogma oplevert.”