Waardering voor de Augsburgse Confessie
Zijn de verschillen tussen de lutherse en de gereformeerde belijdenisgeschriften wel zo groot als ze worden voorgesteld? zo vraagt prof. dr. W. Verboom
zich af. Een door de auteur ontdekte publicatie van de hand van Zacharias Ursinus plaatst de ingenomen standpunten in een ander perspectief. In het SoW-proces speelt de verhouding tussen de lutherse en de gereformeerde belijdenisgeschriften een grote rol. Bij lutherse belijdenisgeschriften denken we aan de Grote Katechismus van Luther (1529) en de Confessio Augustana (1530). De gereformeerde belijdenisgeschriften zijn de Nederlandse Geloofsbelijdenis (1561), de Heidelbergse Catechismus (1563) en de Dordtse Leerregels (1618-1619).
Nu weet iedereen dat er door meerderen van degenen die (terecht) hechten aan de gereformeerde belijdenisgeschriften benadrukt wordt dat er tussen de Augsburgse Confessie en de gereformeerde belijdenissen principiële verschillen bestaan. Men beroept zich dan vaak op de kerkgeschiedenis van de zestiende eeuw, toen die tegenstellingen sterk aan de dag traden. Het is de vraag of dit beroep wel zo sterk is als het lijkt. Het zou wel eens kunnen zijn dat de verhouding tussen gereformeerden en lutheranen in de zestiende eeuw genuanceerder lag dan men vaak doet voorkomen, ondanks de conflicten (vluchtelingengemeenten). In elk geval in de Palts.
Verdediging
Onlangs ontdekte ik in de Leidse universiteitsbibliotheek een geschrift dat ik met ’rode oortjes’ gelezen heb. Het gaat om een publicatie van de hand van Zacharias Ursinus, de bekende opsteller van onze Heidelbergse Catechismus. Het boek is door hem geschreven en daarna uitgegeven door de hoogleraren van de universiteit te Heidelberg in 1564, een jaar na de verschijning van de Heidelbergse Catechismus.
Het is in 1567 in het Nederlands vertaald onder de titel ”Een claer bewys van het heylighe Avontmael onses Heeren Jesu Christi wt de eendrachtighe leere der H. Schriftueren der ouder rechtgelooven der Christelicker Kercken, en oock der Confessien van Augsburg. Door de Doctoren der H. Schrift der Universiteyt van Hydelberch. Wt de Hoochduytsche in Nederlandscher sprake ghetrouwelijcken overgheset. 1 Thess. 5. Proeft alle dinck en behoudt dat goedt is” (plaatsingsnummer 1498 E 28). In dit geschrift verdedigt Ursinus op een uiterst bekwame wijze de gereformeerde avondmaalsleer, waarbij hij eerst zijn opvattingen grondig onderbouwt vanuit de Schrift en vervolgens vanuit het geloof van de kerk der eeuwen.
Niet in tegenspraak
Dan komt hij te spreken over de lutherse Augsburgse Confessie van 1530. Toen ik hieraan toegekomen was, dacht ik: nu zal Ursinus het onbijbelse van de avondmaalsleer in de Augsburgse Confessie met de stukken gaan aantonen. Maar wat merkte ik tot mijn grote verbazing? Ursinus doet dit helemaal niet.
Integendeel, hij gaat bewijzen dat de gereformeerde avondmaalsopvatting, zoals beleden in de Heidelbergse Catechismus, op geen enkele manier in tegenspraak is met de Augsburgse Confessie van 1530. Ze komt daar zelfs helemaal mee overeen. Ik dacht nog even: Ursinus bedoelt natuurlijk de veranderde Augsburgse Confessie van 1540, maar nee hoor, hij bedoelt de onveranderde Augsburgse Confessie van 1530.
Inhoudelijk gaat het Ursinus om twee cruciale dingen. Ten eerste: wie mocht denken dat de Augsburgse Confessie leert dat Christus lichamelijk aanwezig is in de tekenen van brood en wijn, die heeft het mis. De Augsburgse Confessie leert wel dat Christus wezenlijk present is in het sacrament, maar niet lichamelijk (artikel 10).
Bevestiging
Ten tweede: wie mocht denken dat de Augsburgse Confessie leert dat ook ongelovigen door het gebruik van brood en wijn deel zouden hebben aan het lichaam en bloed van Christus, die heeft het eveneens mis. De Augsburgse Confessie leert in artikel 13 met nadruk dat er wel degelijk geloof nodig is om te delen in het heil van Christus, zoals dat in het avondmaal wordt betekend en verzegeld.
Op grond van deze en nog andere feiten constateert Ursinus dat de Augsburgse Confessie en ook haar Apologie van 1531 op geen enkele manier in strijd is met de leer van het avondmaal zoals de gereformeerden die belijden, maar deze veel meer bevestigt (pag. 452). En andersom: de gereformeerden leren over het avondmaal van Christus niets dat in strijd is met de Augsburgse Confessie van 1530 (pag. 491).
De vraag komt op waarom Ursinus op deze voor mij verrassende wijze hierover schrijft. Wat is de historische achtergrond ervan? Ik denk dat hierbij het volgende bedacht moet worden. In 1555 was de godsdienstvrede van Augsburg totstandgekomen. Deze was bestemd voor rooms-katholieken en luthersen (ook evangelischen genoemd). De gereformeerden vielen hier niet onder.
Dat zien we in ons eigen land in die tijd. Zo dreigde ook de keurvorst van de Palts, Frederik III, buiten de godsdienstvrede van 1555 te vallen. Dat zou dramatische gevolgen hebben voor zijn volk.
Theologische dienst
Frederik III zelf heeft zich op de rijksdag van Augsburg in 1566 moeten verdedigen. Daarbij heeft hij als gereformeerd keurvorst op een indrukwekkende wijze zijn geloof beleden. Maar tegelijk heeft hij voortdurend aangetoond dat hij de Augsburgse Confessie van 1530 volledig onderschreef. Men moest maar eens aantonen dat hij daarvan afweek. Absoluut niet (zie W. Hollweg: ”Der Augsburger Reichstag von 1566 und seine Bedeutung für die Entstehung der Reformierten Kirche und ihres Bekenntnisses”, Neukirchen 1964, pag. 42, 53, 71, 82, 97-98, 102, 139, 286, 292, 304, 309 etc.).
In dit perspectief moeten we mijns inziens ook het geschrift van Ursinus zien. Het is een theologische dienst, die hij mede namens zijn universitaire collega’s aan zijn keurvorst bewees. Nu zouden we kunnen denken dat Ursinus om politieke redenen de verschillen tussen de Augsburgse Confessie en de gereformeerde theologie in dit geschrift minimaliseert. Naar mijn overtuiging is dit beslist niet het geval. Wie het geschrift van Ursinus leest, komt onder de indruk van de principiële passie en de overtuigingskracht van zijn betoog.
Ursinus wil laten zien dat zijn Heidelbergse Catechismus niet in strijd is met de inhoud van de Augsburgse Confessie van 1530. Hij zou het woord ketterij voor de Augsburgse Confessie nooit in de mond nemen. Andersom wil hij ook zelf niet van ketterij beschuldigd worden.
Onverwacht
Ik moet zeggen dat ik deze beoordeling van Ursinus niet had verwacht. Ze zet mij aan het denken. We leren ervan dat het niet aangaat om de Augsburgse Confessie als dwaalleer aan te merken. Dat is niet in overeenstemming met het oordeel van Ursinus. Leefden zowel lutheranen als gereformeerden vandaag maar uit deze belijdenis!
Ursinus beëindigt zijn geschrift met op te roepen tot een voortgaand gesprek tussen lutheranen en gereformeerden. Dat gesprek zal dan moeten gaan over wat de Schrift zegt over het avondmaal en over andere wezenlijke geloofszaken.
Is dat ook niet de weg voor ons? Moeten we niet terug naar de Schrift? En dan samen de Schrift lezen zoals deze zichzelf aandient, zonder onze eigen interpretaties en ingenomen standpunten. Als we dat nu eens konden opbrengen. Zou dat niet de weg zijn voor ons? Zou dat geen verrassende nieuwe wegen openen?Och, dat al het volk ursiniaan was!
De auteur is namens de Gereformeerde Bond hoogleraar aan de Universiteit Leiden.