Verwerk ethiek in belastingrecht
Steeds weer zoeken mensen naar mazen in de belastingwet om te ontkomen aan het betalen van belasting. Om dit tegen te gaan moeten rechtsbeginselen in de wet worden opgenomen, vindt prof. mr. Richard Happé.
In een samenleving als de onze moet iedereen –zowel particulieren als ondernemers– belasting betalen. Deze plicht is nauw verbonden met de visie dat een samenleving is te zien als een samenwerkingsverband tot wederzijds voordeel. Publieke goederen, zoals defensie, politie, gezondheidszorg, onderwijs en het rechtssysteem, kunnen alleen tot stand gebracht worden als ieder zijn financiële bijdrage levert.
Niet iedereen voelt zich echter verplicht om zijn bijdrage te leveren. Met name sinds de jaren zeventig is er –vooral bij grote ondernemingen en zeer vermogende particulieren– een praktijk ontstaan dat belasting zo veel mogelijk ontweken wordt. Bij deze ”taksplanning” speelt het ontdekken van mazen in de wet een grote rol. Recht wordt gezien als een waardevrije aangelegenheid. De grenzen van wat de wettekst nog toelaat zijn tevens de grenzen van de eigen verantwoordelijkheid. Recht is niet meer dan een instrument ter maximalisering van het eigen voordeel.
De wetgever kijkt uiteraard niet lijdelijk toe. Antimisbruikwetgeving moet de schade beperken. Er ontstaat hier echter een vicieuze cirkel. Nieuwe wetgeving nodigt weer uit tot ontwijkingsgedrag, dat weer aanleiding vormt voor nieuwe wetgeving enzovoort. Wat voor type regulering er tot nu toe ook wordt ingevoerd, er worden altijd manieren gevonden om deze te ontwijken.
Onderscheid
Het is van groot belang deze vicieuze cirkel te doorbreken. Er is een ander type wetgeving nodig: wetgeving die meer de geest van de wet als maatstaf van handelen op de voorgrond stelt. Er kan zich altijd een situatie voordoen die niet in de wet wordt beschreven, maar wel onder zijn bedoeling valt. De belastingplichtige behoort te weten dat de wetgever, als hij van die constructie op de hoogte zou zijn geweest, tot aanpassing van de wet zou zijn overgegaan.
Van cruciaal belang in dit verband is het onderscheid tussen rechtsbeginselen en rechtsregels. Rechtsregels gelden in een bepaalde situatie of zij gelden niet. Rechtsbeginselen daarentegen dwingen niet tot een bepaalde beslissing. Een beginsel legt gewicht in de schaal en verschaft een reden voor een bepaalde beslissing. Als in een bepaald geval verschillende rechtsbeginselen met elkaar conflicteren, moet de rechter beslissen welk beginsel het zwaarste gewicht toekomt.
Antimisbruikbepalingen hebben vrijwel altijd een sterk specifiek regelkarakter. Zij bepalen gedetailleerd welke situaties door de regel worden bestreken. Het is juist dit kenmerk dat de handvatten biedt voor allerlei ontwijkingsstructuren. Antimisbruikbeginselen kun je echter niet opzijzetten: hun gewicht doet zich steeds gelden.
Een voorbeeld uit een geheel andere sfeer kan dit verduidelijken. Artikel 5 van de Wegenverkeerswet bepaalt: „Het is eenieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.” Deze bepaling staat bekend onder de naam ”gevaarzetting”. Zij legt het beginsel vast dat niemand zich zo mag gedragen dat er gevaar op de weg wordt veroorzaakt.
Afsluitdijk
Een concrete regel, bijvoorbeeld de onlangs ingevoerde bepaling dat op sommige wegen een snelheid van 130 km per uur is toegestaan, moet worden uitgelegd in het licht van het verbodsbeginsel van de gevaarzetting. Wie bij mist of sneeuwval met 130 km per uur over de Afsluitdijk raast, riskeert een forse boete. Essentieel hiervoor is dat iedere weggebruiker zich direct een voorstelling kan maken van de context waarin dit rechtsbeginsel relevant is. Voor iedereen is duidelijk dat ten tijde van mist of sneeuwval de toelaatbare snelheid beduidend lager ligt.
Om agressieve taksplanning een halt toe te roepen zullen we veel meer dan voorheen rechtsbeginselen in de wet zelf moeten vastleggen. Hiertoe is het belangrijk dat de wetgever bij de parlementaire behandeling van antimisbruikwetgeving het doel van de wettelijke regeling en de afweging van de beginselen helder en coherent onder woorden brengt. Deze duidelijkheid is vooral gerelateerd aan datgene wat iedere betrokkene zich onmiddellijk kan voorstellen.
Vormt de complexiteit van een agressieve belastingstructuur niet een belemmering voor de toepassing van rechtsbeginselen in het belastingrecht? Hier is van belang dat rechtsbeginselen evident zijn. De rechtsfilosoof Paul Scholten merkt hierover op: „Het een zal onmiddellijk evident zijn voor ieder, het ander alleen voor degene die het rechtssysteem door en door kent.” Een bedenker van een ingewikkelde fiscale constructie is zo iemand die het rechtssysteem door en door kent, en dus op de hoogte is van de geest van de wet.
Aanbeveling verdient ook de werkwijze van de Britse belastingdienst over te nemen en in de ontwerpfase van de wetgeving een consultatiedocument te publiceren, zodat een gedachtewisseling met de fiscale praktijk tot een beter wetgevingsresultaat en een groter draagvlak kan leiden.
Vertrouwen
Het vertrekpunt van mijn pleidooi is de ethische nakomingplicht: eenieder behoort zijn fiscale verplichtingen na te komen. Juist in tijden van grote economische en financiële crises is het belang van de ethiek cruciaal. We moeten ook in fiscaal opzicht weer zuinig worden op het basisvertrouwen van de samenleving en weer leren beter maat te houden. De geest van de wet is zo’n maat.
Ook voor de universiteiten ligt hier een opdracht en een uitdaging. Wij die de fiscalisten van morgen opleiden, zullen hen ook moeten laten kennismaken met de maatschappelijke en ethische aspecten van ons vak. Wij moeten hen blijven uitdagen om hun eigen houding daarin te bepalen, opdat zij straks de juiste vragen stellen, niet alleen aan de ander maar vooral ook aan zichzelf.
De auteur is emeritus hoogleraar belastingrecht aan de Universiteit van Tilburg. Dit artikel is een samenvatting van zijn vrijdag gehouden afscheidscollege.