Jezuïeten wilden verkondigen en bestrijden
Ignatius de Loyola (1491-1556) kan er bij veel protestanten nog wel mee door. Net als de reformatoren ging het verval van de kerk hem aan het hart. Toch ontwikkelde zijn jezuïetenorde zich tot een van de felste tegenstanders van het protestantisme en een groot verdediger van het pauselijk gezag.
Samen met een paar studievrienden richt de Spaans-Baskische edelman Ignatius de Loyola in 1534 in Parijs de Sociëteit van Jezus op. Leden verplichten zich tot armoede, kuisheid en gehoorzaamheid en leggen daarbij een gelofte af van gehoorzaamheid aan de paus.
Paus Paulus III geeft in september 1540 zijn goedkeuring aan het werk van deze „jezuïeten.” Hun doel is niet alleen het heil van de eigen ziel te bevorderen, maar ook de volmaking van anderen na te streven. Een belangrijk hulpmiddel daarbij zijn de ”Geestelijke oefeningen” van Ignatius, waarmee christenen zich kunnen voorbereiden op de zaligheid door gewetensonderzoek, meditatie en gebed.
In de ”ignatiaanse oefeningen” speelt de verbeelding een grote rol. De jezuïeten maakten zich in gedachten levendige voorstellingen van de gebeurtenissen van de geboorte van Jezus tot Zijn kruisdood en van het oordeel, de hel en de hemel. Ook worden ze getraind om een passage uit het Evangelie in de verbeelding vast te houden, te verlevendigen en er een leerstellige waarheid mee te demonstreren.
De Nederlandse hispanist en conservatieve rooms-katholiek Robert Lemm schrijft daarover in zijn vorige week verschenen boek ”De jezuïeten”: „Je zag bijvoorbeeld Jezus lopen over het meer van Galilea en de naar zijn meester toezwemmende Petrus bijna verdrinken, en dan dacht je aan het geloof, dat sterk moest worden; of je zag Jezus bloed zweten in de Hof van de Olijven, en je dacht aan hoe diep God had moeten dalen om de mens te verlossen.”
Jezuïeten moeten volgens Ignatius altijd bereid zijn „om tot meerdere eer en glorie van God en de redding van de zielen” naar elk werelddeel af te reizen. Immers, „buiten Noachs ark is er geen redding.”
Zo vertrekt Franciscus Xaverius, een ordegenoot van Ignatius, in 1541 als pauselijk legaat naar India. Vanuit Goa onderneemt hij verschillende missiereizen naar het Oosten, naar de Molukken en Japan. Op weg naar China sterft Xaverius echter van uitputting.
Matteo Ricci weet wel tot in China door te dringen. De jezuïeten moeten zich echter steeds in allerlei bochten wringen om duidelijk te maken dat ze slechts het Evangelie willen verkondigen en niet namens een bepaalde grootmacht komen. In de havenstad Nagasaki hadden de Japanners nog niet zo lang geleden 26 christenen gekruisigd.
In zijn missiewerk hanteert Ricci de methode die de Britse zendeling Hudson Taylor in de negentiende eeuw ook met succes zou gebruiken: hij besluit zich volledig volgens de Chinese gewoonte te kleden. Ricci scheert zich kaal, zoals een boeddhistische monnik, en later laat hij zijn baard staan en hult zich in zijde. De Chinezen vereren Ricci als wijsgeer.
In Peking imponeert Ricci met het tekenen van wereldkaarten volgens de laatste bevindingen van de westerse ontdekkers en met de rijk verluchtigde Plantijn-Bijbels die koning Filips II vanuit Spanje laat opsturen. Zelfs schilderijen van Madonna met Kind vallen in de smaak. Maar een bloedende Man aan een kruis, gerekend onder de misdadigers – dat stuit de Chinezen tegen de borst. Met een boodschap van verlossing door het lijden en sterven van Jezus Christus hoeft Ricci niet te komen.
Niet alleen zielzorg en zending, ook het tegengaan van de verdere uitbreiding van het protestantisme in Europa staat hoog op de agenda van de jezuïeten. De navolging van Christus houdt zowel de totale offerbereidheid in als de strijd tegen scheurmakers, ketters en ongelovigen – soms zelfs met geweld.
Als „soldaten van Christus” beloven de jezuïeten hun meerderen, en in het bijzonder de paus, onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Al in 1550 bedreigt paus Julius III iedereen die hun voorrechten zou betwisten met een banvloek. De leden van de Sociëteit van Jezus mogen overal in de rooms-katholieke wereld hun tenten opslaan. Ze stichten universiteiten, geven onderwijs en treden op als biechtvaders van koningen en andere vorsten.
In een brief aan de Nijmeegse geleerde Petrus Canisius van 13 augustus 1554 geeft Ignatius aanwijzingen voor het bestrijden van de protestantse ketterij. Luther en Calvijn moeten uit alle macht worden tegengehouden, schrijft hij. Vorsten dienen zich duidelijk uit te spreken tegen dwaalleringen en geen enkel dolend brein op verantwoorde posten te gedogen. Ketterse boeken moeten worden verbrand en alle priesters, predikers en biechtvaders die ongezonde denkbeelden aanhangen, verwijderd.
Twee jaar later overlijdt Ignatius. Sinds 1575 ligt hij begraven in een marmeren sarcofaag in de barokke Gesùkerk in Rome. Op een schilderij reikt de maagd Maria Ignatius een rode wimpel aan. Aan de rechterkant laat een toornig God bliksemschichten neerdalen op kromme figuren die Luther en Calvijn voorstellen.
Mede n.a.v. ”De jezuïeten. Hun opkomst en hun ondergang”, Robert Lemm; uitg. Aspekt, Soesterberg, 2011; ISBN 978 90 5911 139 4; € 19,95.
Ignatius de Loyola
Een van de stichters van de jezuïetenorde is Ignatius de Loyola. Hij wordt in 1491 geboren in het slot van Loyola in Spaans Baskenland. Tijdens zijn diensttijd in het Spaanse leger komt er een ommekeer in het leven van Ignatius. Bij de Franse belegering van Pamplona raakt hij door een kanonskogel gewond aan beide benen.
Als invalide soldaat keert hij terug naar het ouderlijk kasteel in Loyola. Daar, tussen de oude boeken, vindt Ignatius een werkje over het leven van Jezus en een serie heiligenlevens. Die brengen hem in aanraking met het christelijke verleden.
Ignatius breekt voorgoed met zijn milieu en familie en verlaat het ouderlijk slot. Na omzwervingen door Europa verzamelt Ignatius een groep vrienden om zich heen. Samen vormen ze de kern van een nieuwe religieuze gemeenschap: de Sociëteit van Jezus. Ignatius is tot zijn dood op 31 juli 1556 generaal-overste van de jezuïetenorde.
Ignatius, die in 1622 wordt heilig verklaard door paus Gregorius XV, ligt begraven in Rome in de kerk ”De santissima nome di Gesù” (De meest heilige naam van Jezus).
Jezuïeten
Bij de dood van Ignatius de Loyola in 1556 telt de Sociëteit van Jezus ruim duizend leden. In de eeuwen daarna vervijftienvoudigt dat aantal zich. De rooms-katholieke landen begroeten de jezuïeten in de zestiende eeuw enthousiast omdat ze de politiek van de vorsten ondersteunen. Tweehonderd jaar later keren diezelfde vorsten zich hoe langer hoe meer tegen hen vanwege allerlei politieke intriges. Onder druk van de koningen van Frankrijk, Spanje en Portugal verbiedt paus Clemens XIV in 1773 de orde, hoewel die in een aantal landen gewoon blijft bestaan. De paus herstelt de Sociëteit van Jezus na de Franse Revolutie. De Amsterdammer Jan Roothaan, die in 1829 generaal-overste wordt, blaast de orde nieuw leven in.
Na het tweede Vaticaans concilie raakt de Sociëteit van Jezus in een diepe crisis. Tussen 1965 en 1974 verlaten meer dan 6600 jezuïeten –een zesde van het totaal– de orde. De bekendste Nederlandse uittreder is de theoloog en dichter Huub Oosterhuis. Naar aanleiding van zijn pleidooi voor afschaffing van het celibaat krijgt hij in 1969 zijn ontslag.
De orde richt zich nu vooral op het doen van gerechtigheid en de hulp aan armen en uitgestotenen. Vandaag de dag zijn er wereldwijd zo’n 19.000 jezuïeten.