Nieuw hersenonderzoek stelt theologie voor vraag naar verhouding ziel en lichaam
Hersenen genieten een ongekende populariteit. Boeken over het brein zijn bestsellers. Het is een symptoom van een identiteitscrisis. Mensen weten niet meer wie zij zijn. Zij zoeken het antwoord in de neurowetenschap. Sommigen vinden daar niets anders dan 1,5 kilo hersencellen. Daarmee lijkt de mens zijn ziel te verliezen.
Het onderzoek naar menselijke hersenen is buitengewoon boeiend. Jarenlang bleef de kennis ervan beperkt tot de anatomie van een grijze massa met grote kwabben en kleine cellen. Pas in de tweede helft van de twintigste eeuw wordt bekend dat het aantal zenuwcellen niet enkele miljoenen, maar 100 miljard bedraagt.
De hersenen nemen niet veel ruimte in –slechts een vijftigste deel van het menselijk lichaam– maar ze hebben tien keer zo veel zuurstof nodig als de rest van het lichaam en verbruiken een kwart van de energie. Denken is vermoeiend.
Bij het lezen van een tekst gaan de beelden van de letters via de ogen naar de hersenen. De hersenen herkennen lettertekens, verbinden die tot woorden en weten wat die betekenen. Soms hebben de hersenen er zelfs een beeld bij. Dat gebeurt allemaal in milliseconden; bijvoorbeeld bij het zien van de letters: k o e.
Hersencellen wisselen onderling elektrische signalen uit. Chemische stoffen, ook wel transmitters genoemd, brengen die signalen van de ene naar de andere cel over. Al die signalen werken samen. Omdat iedere cel op duizenden andere is aangesloten, ontstaan er ontelbaar veel netwerken. Recent hersenonderzoek concentreert zich op de vorming van die netwerken. De hersenen zijn voortdurend in ontwikkeling.
Een van de resultaten van dat onderzoek is dat de prefrontale hersenschors pas volledig gerijpt is rond het 25e levensjaar. Met dat deel van de hersenen nemen mensen beslissingen en maken ze plannen. Pubers en jongvolwassenen kunnen de consequenties van hun gedrag niet goed overzien. Niet omdat zij onervaren zijn, maar omdat hun hersenen daarvoor nog niet voldoende ontwikkeld zijn.
In haar boek ”Het puberende brein” beschrijft Eveline Crone, universitair hoofddocent aan de Universiteit Leiden, wat er de laatste jaren is ontdekt over de hersenen van adolescenten. Bij pubers is het emotionele gedeelte van het brein overactief, omdat het rationele gedeelte nog niet helemaal rijp is. Dat is geen groot nieuws voor de gemiddelde opvoeder, maar het is wel nieuw dat de wetenschap op die manier puberaal gedrag met het functioneren van de hersenen verbindt.
Nieuw mensbeeld
Helaas overschrijden sommige neurowetenschappers de grenzen van hun vak en verpakken hun atheïstische levensbeschouwing in populairwetenschappelijk jargon. ”Wij zijn ons brein” is de titel van een bestseller van Dick Swaab (1944). Korter kan de neurobioloog zijn boodschap niet samenvatten. In het boek van bijna 500 pagina’s komen tal van onderwerpen langs, van de vorming van de seksuele oriëntatie voor de geboorte tot de oorzaken van alzheimer. Er zijn sinds de verschijning, in het najaar van 2010, meer dan 100.000 exemplaren verkocht.
De titel is een geloofsbelijdenis. De voormalige directeur van het Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek maakt er geen geheim van dat hij niet in God gelooft. Achter zijn populaire werk gaat niet alleen wetenschappelijk onderzoek schuil, maar ook een materialistische ideologie.
In de geruchtmakende televisieserie ”God bestaat niet” (2005) komt hij als eerste van zes wetenschappers aan het woord: „Ik zie de geest als het product van de 100 miljard hersencellen die we hebben. (…) De mensen hebben de ziel verzonnen omdat zij bang zijn voor de dood en zich niet kunnen voorstellen dat het leven op een gegeven moment is afgelopen.” Het geloof in God en het eeuwige leven is een wensdroom.
Projectie
Natuurlijk is Swaab niet de eerste die zoiets beweert. De Duitse filosoof Ludwig Feuerbach (1804-1872) heeft in de 19e eeuw het geloof in God al uit projectie verklaard. Religie bevredigt het verlangen van de mens om zijn eigen eindigheid te compenseren; hij beeldt zich gewoon een oneindige God in. Het is een illusie.
Het geniepige van dit verwijt is dat het tegendeel zo moeilijk te bewijzen is, omdat de bewijslast bij de gelovigen gelegd wordt. Zij moeten aantonen dat hun geloof geen wensdroom is. Maar dan moeten atheïsten ook maar aantonen dat ongeloof geen wishful thinking is.
In die projectietheorie zit wel een kern van waarheid. Veel vormen van religie berusten niet op openbaring, maar op inbeelding. Daarmee is echter niet alles gezegd. De religies verwijzen ook naar het feit dat ieder mens een besef van God heeft of een zaad van religie, zoals Calvijn dat noemt. De mens is naar Gods beeld geschapen. Door de zonde verblind tast hij naar de goden. Met andere woorden, de projectie verwijst naar een dia in de projector en naar het licht dat daardoorheen valt. Religieus verlangen verwijst ook naar God.
Het nieuwe van het neurocentrische mensbeeld is de natuurwetenschappelijke onderbouwing van de projectietheorie. Daar zijn veel mensen gevoelig voor. In populairwetenschappelijke programma’s op televisiezender Discovery Channel beginnen veel zinnen met: „De wetenschap heeft aangetoond, dat…” De stellige formulering verraadt dat wetenschap de rol van de openbaring heeft overgenomen.
De Canadese wetenschapper Michael A. Persinger concludeerde al in de jaren tachtig van de vorige eeuw dat mystieke of religieuze ervaring een neurologisch fenomeen is. Bij religieuze ervaringen is er sprake van een meetbare activiteit in de temporaalkwab, die sindsdien ook wel de reli-kwab genoemd wordt.
Persinger is nog wel zo voorzichtig om erbij te zeggen dat hij geen uitspraak kan doen over het bestaan van God, maar hij stelt wel dat de religieuze ervaring in de hersenen te meten is. Dat kan best zo zijn, maar daarmee is natuurlijk nog niet gezegd dat die ervaring niet méér is dan een chemisch proces in de hersenen.
Vrije wil
Te vaak vergeten mensen dat de wetenschap bestaat bij de gratie van de reductie. Je kunt alleen maar een scherp beeld van de werkelijkheid krijgen door heel veel weg te laten. Stel dat er een tunnel aangelegd moet worden. De bouwkundige vindt dat die tunnel het beste geboord kan worden. De architect reduceert de tunnel tot een cirkel op een tekening. In een wiskundige formule kan hij daar berekeningen mee maken. Maar niemand die door de tunnel rijdt, zal zeggen dat hij door een pi-r-kwadraat rijdt.
Het is prima dat neurowetenschappers de mens voor hun onderzoek beschouwen als 1,5 kilo hersencellen met een lichaam. Maar als zij vervolgens stellen dat de mens niet meer is dan dat, gaan zij hun boekje ver te buiten. Niemand die verliefd is, zal beweren dat hij last heeft van een chemisch proces in de hypofyse.
Een typisch voorbeeld van reductie is ook de ontkenning van de vrijheid van de wil. Swaab beweert dat hij door zijn onderzoek tot de conclusie is gekomen dat de chemische processen in onze hersenen bepalen hoe we reageren en wie wij zijn. Mensen hebben geen hersenen, maar zij zijn hersenen. Mensen doen dingen en zijn het zich een fractie van een seconde later pas bewust. Het bewustzijn holt achter de handeling aan, hersenen hebben al een beslissing genomen voordat de mens het zelf weet.
Zijn visie gaat terug op onderzoek dat al in de jaren zeventig van de vorige eeuw is verricht. De meting van hersenactiviteit laat zien dat hersencellen die zorgen voor de beweging van de arm al actief zijn voordat de proefpersoon zich daarvan bewust is.
Swaab vraagt zich openlijk af of de mens wel echt verantwoordelijk is voor zijn daden. Straffen heeft alleen nut omdat mensen onbewust rekening houden met de gevolgen van hun daden en bij een volgende beslissing het feit dat zij er eerder voor gestraft zijn onbewust meenemen. De mens is wel af te richten, maar niet op zijn daden af te rekenen.
Tegenover deze vorm van materialistisch determinisme is het van fundamenteel belang dat christenen vasthouden aan de menselijke verantwoordelijkheid tegenover God en de naaste. In de protestantse theologie wordt juist daarom een onderscheid gemaakt tussen het vrije karakter van de menselijke wil en de gebonden staat waarin de zondige mens verkeert.
De vrijheid om het goede te doen, heeft de mens door de zonde verspeeld, maar de mogelijkheid om te kiezen, blijft intact. De verantwoordelijkheid om als moreel schepsel of –zoals men vroeger zei– als redelijk en zedelijk wezen de juiste keuzes te maken, blijft bestaan. Het niet meer kunnen, is geen geldig excuus voor de zonde.
Dat je uit het hersenonderzoek ook heel andere conclusies kunt trekken, bewijst de opvatting van Margriet Sitskoorn, hoogleraar neuropsychologie in Tilburg. De titel van haar populairwetenschappelijke boekje zegt al genoeg: ”Het maakbare brein”. De kern van haar verhaal is dat de hersenen blijvend in ontwikkeling zijn en niet alleen het menselijk handelen beïnvloeden, maar ook door dat handelen beïnvloed worden. Als je je gedrag verandert, verander je je hersenen en word je een ander mens.
Swaab is trouwens een van de leden van de initiatiefgroep voor een zelfgekozen dood, met de veelzeggende naam ”Uit vrije wil”. Hij zegt op de videowebsite YouTube: „Belangrijke beslissingen neem ik graag zelf. Ik ben baas in eigen brein…” Vreemde inconsequentie.
Sterfelijke ziel
Het nieuwe hersenonderzoek stelt de theologie opnieuw voor de vraag naar de verhouding tussen ziel en lichaam. Hoewel de ziel niet gereduceerd kan worden tot de hersenen is het wel duidelijk dat verstand, wil en gevoel in het brein van de mens en niet in het hart zetelen. Wie denkt dat de ziel in de hartspier zit, moet harttransplantatie principieel verwerpen.
Op zich is het geen fundamentele kwestie waar de ziel zich bevindt. De ziel van de mens is de adem die God inblaast en die tot God terugkeert bij de dood. De ziel heeft ook bewustzijn na de dood, anders zouden de woorden van de stervende Zaligmaker voor de moordenaar troosteloos geweest zijn.
Toch maakt de neurowetenschappelijke kennis van het brein het moeilijker om voor te stellen dat de ziel voortleeft zonder het lichaam. Sterven is een scheiding van ziel en lichaam; met de levensadem trekt het leven zelf uit het lichaam weg.
De dood blijft een gordijn waar sterfelijke mensen niet achter kunnen kijken. Christenen geloven dat God niet alleen waakt over het stof van hun lichaam, maar ook over hun ziel als die door de dood van het lichaam gescheiden wordt. Het zelfbewustzijn in de ziel is niet van de hersenactiviteit, maar van God de Schepper afhankelijk. Christenen geloven in de onsterfelijkheid van de ziel. Hoewel een ziel zonder lichaam evenzeer ‘gestorven’ is als een lichaam zonder ziel. Sterven is immers een scheiding van ziel en lichaam. Christenen verwachten echter niet het eeuwig voortleven van een onsterfelijke ziel, maar de opstanding van het lichaam.
Het moderne hersenonderzoek herinnert hen eraan hoe belangrijk het lichaam is. Er is meer dan materie en projectie. Er is er Één Die met lichaam en ziel de dood al voorbij is.