Daar gaan de mensen van de kerk
Wat doen ze daar? Wie nooit een kerkgebouw vanbinnen heeft gezien, kijkt er vreemd tegenaan. Die geheimzinnigheid kun je opheffen door de kerk een wijkfunctie te geven, suggereert prof. dr. G. Harinck. Vrijdag spreekt hij in Kampen zijn oratie uit.
De rol van kerken in de moderne cultuur, het wordt een van de thema’s waar Harinck zich verder in wil verdiepen. Die rol fascineert hem, zeker nu ze in deze tijd aan het veranderen is. Want, zegt Harinck, het verzuilingsmodel werkt niet meer. Het nadeel van het kuyperiaanse organisatiedenken is dat je een vakbond had voor de arbeidsverhoudingen, een partij voor de politiek, een school voor het onderwijs en de kerk hoefde alleen nog maar naar de hemel te wijzen.
„Een vraag die mij bezighoudt is: Hoe moeten de kerken in de moderne cultuur opereren? Ze moeten geen kerk tegenover de samenleving zijn, of alleen via een indirecte link aan de samenleving verbonden. Ze moeten met nieuwe ogen naar de samenleving leren kijken. Immers, ook daar zijn mensen op zoek naar troost en vertrouwen. De kerk heeft een expliciet antwoord op levensvragen.”
Onkerkelijke mensen kijken vaak vreemd tegen de kerk aan, vervolgt de nieuwe hoogleraar. „Daar gaan ze, de mensen van de kerk. Wat doen ze daarbinnen? Wat gebeurt er in dat gebouw? De afstand tussen kerk en omgeving zou verkleind kunnen worden als het kerkgebouw meer de functie van een wijkcentrum krijgt. Je zou er bingoavonden kunnen organiseren, of een consultatiebureau of crèche kunnen huisvesten. Ook zou de burgerlijke gemeente er avonden kunnen beleggen.”
Het curatorium van de Theologische Universiteit Kampen (Broederweg) benoemde Harinck recent tot bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken. Harinck zal zich vooral richten op de negentiende en de twintigste eeuw, een terrein dat hem op het lijf staat geschreven. In talrijke publicaties heeft hij de laatste jaren van zich laten horen. Harinck is betrokken bij de herziening van het handboek voor de kerkgeschiedenis van dr. O. J. de Jong, en werkt tegelijkertijd met enkele andere collega’s aan een driedelige christelijke encyclopedie die 3000 lemmata moet gaan bevatten.
Als medewerker van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme, gehuisvest in de Vrije Universiteit, werkt hij samen met instituten als het NIOD en het Roosevelt Study Center.
Met deze benoeming zet de gereformeerd vrijgemaakte universiteit een stap in de richting van verdere internationalisering. „Het ruime netwerk van internationale contacten waarover Harinck beschikt, is voor ons erg belangrijk”, aldus prof. dr. B. Kamphuis, die de komst van de VU-historicus verwelkomt als een versterking van het wetenschappelijk onderzoek in Kampen.
Als directeur van het Archief en Documentatiecentrum (ADC) is Harinck in Kampen geen onbekende. Hij begeleidde diverse historische onderzoekers, die evenwel voor hun promotie naar elders uitweken. Als bijzonder hoogleraar heeft Harinck nu de mogelijkheid hen in Kampen te laten promoveren. De leerstoel staat overigens niet op zichzelf. „Het is de bedoeling dat er meer bijzondere leerstoelen komen, maar over de invulling daarvan wordt op dit moment nog gesproken”, aldus Harinck.
In zijn nieuwe functie wil de historicus aandacht vragen voor de historische denk- en werkwijze, die ook voor theologen van belang is. „Ik zou deze denkwijze binnen de theologie willen introduceren. Theologen zeggen meestal hoe dingen behoren te zijn, historici zeggen hoe ze waren en hebben oog voor de historische context. Iemand als Abraham Kuyper is te veel beoordeeld op grond van wat zijn organisaties hebben uitgewerkt. Maar we moeten met frisse ogen naar iemand kijken, zonder hem op de latere ontwikkelingen te beoordelen. Als historicus ben ik geïnteresseerd in wat Kuyper zegt, op wie hij reageert, op zijn relaties met tijdgenoten. We moeten niet proberen iemand finalistisch te verklaren. Je kunt, ook op de kansel, synodaal gereformeerden niet afdoen als een afvallig gezelschap.”
Harinck beseft dat kerkelijke leiders en predikanten de gemeente graag het waarschuwend voorbeeld van de Gereformeerde Kerken voorhouden. „Op zichzelf is er niets mis mee dat kerkelijke leiders de eigen identiteit proberen te versterken, ik ben daarin niet dogmatisch. Het trekken van parallellen tussen heden en verleden kun je niet verbieden. Maar een historicus legt, veel meer dan een theoloog, de nadruk op het anders zijn van het verleden, hij kijkt of het beroep op het verleden klopt. Als historicus zeg je altijd het omgekeerde, je moet altijd vragen stellen waar de ander een uitroepteken zet.”
De historische denkwijze heeft ook consequenties voor het gemeenteleven en voor de schriftvisie, maakt Harinck duidelijk. In de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt is drs. A. L. Th. de Bruijne daarvan een voorbeeld. Deze publiceerde onlangs over het metaforisch karakter van sommige bijbelgedeelten, wat aanleiding gaf tot discussie.
Harinck: „De Bijbel is voor een historicus een ingewikkeld verhaal. Problematisch is vooral een inspiratieleer die zegt dat elke letter is geïnspireerd, terwijl je als historicus heel goed weet dat dingen zijn overgeschreven, verminkt en anders verteld. Je ziet dat er in de gereformeerde gezindte hiervoor meer oog komt. De vragen van de historische kritiek zijn niet meer te negeren. Ze zijn immers reëel, ook onder gemeenteleden. De theologie is niet bedoeld om God vast te spijkeren. We gaan bekennen dat we stamelen als we over deze dingen praten.”
In dit verband vraagt Harinck aandacht voor de historische bepaaldheid van een schriftvisie. „Je ziet dat Kuyper en Bavinck zich heel sterk vastlegden op de zekerheid van het geloof. Ik heb me onlangs, toen ik opponeerde bij de promotie van dr. D. van Keulen over het schriftgezag bij Kuyper en Bavinck, zitten afvragen hoe het toch komt dat deze grote theologen het schriftgezag als anker, als vast punt in de traditie, zo rationeel wilden onderbouwen. Het positieve van deze negentiende-eeuwse visie is dat het mensen respect voor de Schrift bijbracht. Moderne bijbelwetenschappers missen het gevoel dat je met iets heiligs bezig bent. Tegelijk zeg ik dat figuren zoals Kuyper en Bavinck een klap van de molen van het modernisme hebben meegekregen, hun leermeesters waren Scholten, Kuenen, Rauwenhoff. Het modernisme stelt dat je alleen kunt geloven wat je zeker kunt weten, dat wil zeggen: wat je redelijk kunt verantwoorden. Maar vanuit de traditie bezien is schriftgezag als vast anker een heel moeilijk punt. Het accent ligt tegenwoordig veel meer op het vertrouwen, op de beleving, ook in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Want je kunt heel veel weten, maar toch God niet ervaren.”