Ds. L. H. Oosten: Noorderling nuchter in het geloof
SEBALDEBUREN – „Men houdt in het noorden van zwart-wit, ook in het geloofsleven. Ik ben bekeerd, of ik ben het niet.” In het Groningse Sebaldeburen sprak ds. L. H. Oosten dinsdag voor predikanten in de drie noordelijke provincies.
Het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond hield in Sebaldeburen zijn halfjaarlijkse beraad met pastores in Groningen, Friesland en Drenthe. Ds. Oosten, hervormd emeritus predikant in Driesum, belichtte de kerkgeschiedenis van het noorden – en trok er lessen uit.
De Reformatie begon in het noorden al vroeg, zei ds. Oosten. „Tal van roomse pastoors hadden aan het einde van de middeleeuwen een gereformeerde prediking en waren in alle eer en deugd getrouwd. Misschien lieten ze zich niet zo gezeggen door wat vanuit Rome werd gedicteerd.”
Al snel kreeg de doperse beweging in Friesland voet aan de grond. Ds. Oosten ontwaarde de invloed daarvan vooral aan het begin van zijn ambtelijke loopbaan, toen hij in Driesum stond. „Trouwe, meelevende leden hingen de volwassendoop aan. Ze kwamen aan de volwassendoop echter nooit toe, omdat die voor hen samenhing met bekering en avondmaalsgang. Om die reden legden ze ook niet altijd belijdenis af.”
De negentiende eeuw betekende voor veel gemeenten een tijd van verdorring, aldus de emeritus predikant. Met de invoering van het Algemeen Reglement in 1816 ging de tucht ontbreken. „De prediking van de Groninger richting, gericht op het aankweken van deugdzaamheid, en de vrijzinnigheid van het modernisme deden de kerk evenmin goed.”
Met name het gewone volk, dat vaker de orthodoxie was toegedaan dan de stads- of dorpselite, verzamelde zich in evangelisaties –een soort hervormde wijkgemeenten– los van de officiële gemeente, die de eigen orthodoxe identiteit konden waarborgen. Ook ontstonden er enkele vrije gemeenten. De Afscheiding trok niet veel hervormden mee, maar de Doleantie des te meer.
Reveil
Het Reveil vormde in de negentiende eeuw een lichtpunt, aldus ds. Oosten. Veel kerken, zoals in Heeg, Balk, Woudsend, Wierum en Anjum stroomden weer vol. „Van Anjum is bekend dat mensen ladders tegen de buitenmuren opstelden om bij de ramen te kunnen meeluisteren.”
Het algemeen stemrecht in 1867 zorgde voor een machtswisseling ten gunste van de overwegend behoudende kerkgangers. Veel gemeenten gingen om en werden orthodox. „Dat ging toen vrij eenvoudig. In dat veranderingsproces had een gemeente veel minder te maken met liturgische problemen. Je had dezelfde psalmen, en soms een enkel gezang. Alleen de prediking veranderde, in de volle zin des Woords.”
De bekering beschouwde men in zijn tijd als „een doorbraak”, aldus ds. Oosten. „Bekering was een zaak van zekerheid. Wordt dat nooit bestreden? vroeg ik wel eens. Dan kreeg ik als antwoord: „Dat hoef ik u niet te zeggen. Dat zeg ik wel tegen de Heere. Voor anderen wil ik goed van de Heere te spreken.””
Als in die dagen iemand in zijn geloof doorgebroken was, kwam er bezoek. „Zo iemand zette alvast de kopjes klaar, en de koek. Dat zie je nu niet meer zo.”
Waren noorderlingen dan nooit eens onzeker, omdat de Nadere Reformatie in het noorden ook had gespeeld? vroeg iemand. Ds. Oosten: „Men houdt in het noorden van zwart-wit, ook in het geloofsleven. Ik ben bekeerd, of ik ben het niet. Ik denk dat in Friesland de ”Redelijke Godsdienst” van Brakel veel invloed heeft gehad. Er was hier een spreekwoord bekend: Als Brakel het zegt, zal het wel waar zijn.”
Catechismuspreek
Als ds. Oosten de balans opmaakt, ziet hij weinig opbeurends. „De vrijzinnigheid zorgde voor afbraak. De middenorthodoxie heeft gefaald. Door afscheidingen werd de Hervormde Kerk gemillimeterd. Het verval is niet gekeerd. Bovendien is die verdeeldheid een slecht gezicht voor de buitenwacht. En evangelisaties die de laatste decennia meer zijn betrokken bij de plaatselijke gemeente werden steeds kleurlozer.”
Een jonge predikant vroeg ds. Oosten wat hij zou doen met kerkshoppende jeugd die de bereidheid mist om catechismusdiensten bij te wonen. De emeritus predikant gaf aan dat veel van die zaken „de onbetaalde rekening van de Hervormde Kerk” zijn. Hij pleit ervoor vast te blijven houden aan het Woord en aan de kerk. Met een glimlach voegde hij eraan toe: „En als jongeren uw catechismuspreek niet begrijpen, kan dat maar één ding betekenen. U preekt niet helder genoeg.”