Tim Keller: Genade maakt bewogen met de armen
Veel christenen hebben weinig belangstelling voor de armen en voor gerechtigheid in deze wereld. Volgens Tim Keller komt dat doordat ze onvoldoende beseffen wat het betekent om uit genade gered te zijn.
Eén Bijbelse motivatie om recht te doen aan de armen en de hongerigen in de wereld krijg je door het begin van de Bijbel op te slaan, het scheppingsverhaal. In Genesis 1:26-27 (NBV) lezen we: „God schiep de mens als zijn evenbeeld.” De Bijbel leert dat de heiligheid van God op een aantal manieren aan het mensdom meegegeven is en dat daarom ieder mensenleven heilig is en ieder menselijk wezen waardigheid bezit. Toen God ons als Zijn evenbeeld schiep, werden wij wezens van een oneindige, onschatbare waarde.
Alle mensen, ongeacht hun kenmerken of hun staat van dienst, hebben een onverwoestbare glorie en betekenis. Het evenbeeld van God is dus het eerste belangrijke motief om in ons leven ruim baan te geven aan gerechtigheid, om mensen in onze omgeving van dienst te zijn en voor hun rechten op te komen. Het maakt je nederig tegenover de grootheid van ieder mens, gemaakt en geliefd als die is door God.
De scheppingsleer motiveert christenen ook op een andere manier om hun bezit met anderen te delen. Als God de Schepper en Bedenker van alle dingen is, dan is dus alles wat we in het leven hebben eigendom van God. In Genesis 1 geeft God ”heerschappij” over de schepping aan Adam en Eva. Ze werden daarmee tot leiderschap geroepen, maar ook tot rentmeesterschap. God stelde de rijkdommen der wereld onder gezag van het mensdom, maar gaf ze niet in eigendom. We hebben ontvangen wat we hebben zoals een fondsenbeheerder andermans geld ontvangt om het te investeren of, zoals in vroeger tijden, de rentmeester van een landgoed het gezag daarover kreeg.
Dit staat haaks op hoe de meeste Amerikanen denken. Wij denken dat succes in het leven, als je dat hebt, vooral komt doordat je er zelf hard voor gewerkt hebt en dat je daarom ook absoluut het recht hebt om je geld te besteden zoals je wilt. In de Bijbel wordt wel bevestigd dat ijver of gebrek aan ijver onlosmakelijk verbonden zijn met het al of niet hebben van succes (Spreuken 6:9-11, 10:4), maar het is nooit de voornaamste reden.
Als je ergens hoog in de bergen van Tibet was geboren in de dertiende eeuw en niet in een westers land in de twintigste eeuw, dan had je nog zo hard kunnen werken, maar het zou weinig hebben opgeleverd. Als je in onze tijd geld, macht en status hebt, dan heeft dat te maken met de eeuw waarin je geboren bent, met je talenten en vermogens en gezondheid, die je allemaal niet zelf hebt verdiend. Kortom, al je rijkdom is uiteindelijk een geschenk van God.
Hoe belangrijk de scheppingsleer ook is, de meest genoemde Bijbelse drijfveer om recht te doen, is Gods genade bij de verlossing. Dit thema begint niet pas in het Nieuwe Testament. In Deuteronomium zei Mozes tegen het volk: „De Heer, uw God, is de hoogste God en Heer. Hij is de grote, de machtige, de ontzagwekkende God. Hij handelt zonder aanzien des persoons en is onomkoopbaar; hij verschaft weduwen en wezen recht, neemt vreemdelingen in bescherming en voorziet hen van voedsel en kleding. Ook u moet vreemdelingen met liefde behandelen, want u bent zelf vreemdelingen geweest in Egypte (Deuteronomium 10:16-19). De Israëlieten waren in Egypte misdeelde etnische buitenstaanders geweest. Hoe, vraagt Mozes, konden ze dan harteloos optreden tegen de misdeelde etnische buitenstaanders in hun midden? God zei, bij monde van Mozes: „Israël, je bent door Mij bevrijd. Doe dat nu ook voor anderen. Neem het juk af, maak de boeien los, voed en kleed hen, zoals ik het jullie deed.”
De logica is helder. Heeft iemand de betekenis van Gods genade ter harte genomen, dan zal hij recht doen. Als hij niet met arme mensen begaan is, dan blijkt daaruit dat hij in het beste geval de ervaren genade niet begrijpt, en in het ergste geval helemaal niet met de reddende genade van God in aanraking is geweest. Van genade moet je rechtvaardig worden.
Een ander voorbeeld van deze gedachtegang vinden we in Jesaja 58. God ziet dat de Israëlieten vasten. Maar hun vasten is Hem zeer onwelgevallig. Hij ziet hoe economisch welvarende mensen zich van voedsel onthouden, hoe zij het een dag of twee ”zonder doen”, maar intussen niet bereid zijn om te stoppen met het afbeulen van werknemers. Ze dragen wel het uitwendige teken van het geloof in genade –vasten– maar uit hun leven blijkt dat hun hart niet is veranderd. „Is dit niet het vasten dat ik verkies: misdadige ketenen losmaken, de banden van het juk ontbinden, de verdrukten bevrijden, en ieder juk breken? Is het niet: je brood delen met de hongerige, onderdak bieden aan armen zonder huis, iemand kleden die naakt rondloopt, je bekommeren om je medemensen?” (Jesaja 58:6-7).
Vasten dient het symbool te zijn van diepgaande verandering van je leven over de hele linie. Mensen die door genade zijn veranderd, moeten als het ware een permanente vastentijd ingaan. Materialisme en zelfverwennerij moeten verdwijnen en plaatsmaken voor een offerende levensstijl van geven aan behoeftigen. Wat is dat permanente vasten? Het is optreden tegen onrecht, het is delen van voedsel, kleding en onderdak met hongerigen en daklozen. Dat vormt het echte bewijs dat je gelooft dat je een door genade geredde zondaar bent en dat je van dit besef werkelijk nederig bent geworden en nu een leven leidt in onderwerping aan God, getekend door wat we van Hem weten. Mensen die vasten en bidden, maar trots en hooghartig zijn tegenover armen en behoeftigen, laten zien dat er nog geen echte verootmoediging tot hun hart is doorgedrongen. Als je op de armen neerkijkt en hun leed op afstand houdt, heb je Gods genade niet werkelijk begrepen of ervaren.
Laat het Nieuwe Testament een andere gedachtegang zien? Geenszins. Een van de hoofdthema’s in de brieven van Paulus is ”rechtvaardiging door het geloof ”. In de tijd van de Reformatie werd deze leer herontdekt en verwoord door hervormers zoals Maarten Luther en Johannes Calvijn. Hoewel we de toorn van God en straf op onze zonden verdienen, is Jezus Christus gekomen om onze plaats in te nemen. Hij leefde zoals wij hadden moeten leven en verkreeg daarom het heil dat zo’n volmaakt leven verdient. Maar aan het einde stierf Hij aan het kruis en onderging de vloek die ons onvolmaakte leven verdient. Wanneer wij ons bekeren en in Jezus geloven, wordt alle straf die ons toekomt, weggenomen omdat die door Hem gedragen is, en alle eer die Hem toekomt voor Zijn rechtvaardige leven en sterven wordt aan ons gegeven. God heeft ons nu lief en behandelt ons alsof wij alle grote dingen gedaan hadden die Jezus deed.
Sommige mensen menen dat God niet echt van het mensdom vervreemd is door onze zonden. In deze visie heeft Jezus aan het kruis niet meer gedaan dan Gods liefde voor ons laten zien. Het ging niet om het dragen van een straf of om betaling van een schuld. Het ging niet om het wegnemen van Gods toorn. Maar deze manier van denken gaat uit van een veel lagere opvatting van Gods wet. Als de Heer Zijn wet zo ernstig neemt dat hij onze ongehoorzaamheid niet kon wegwuiven, dat Hij mens moest worden, naar de aarde moest komen om een vreselijke dood te sterven, dan moeten wij die wet ook heel ernstig nemen. Gods wet eist billijkheid en rechtvaardigheid en naastenliefde. Mensen die diep overtuigd zijn van de leer van rechtvaardiging door het geloof alleen zullen ook diep doordrongen zijn van deze hoge opvatting van Gods wet en rechtvaardigheid. Zij zullen hartstochtelijk wensen dat Gods rechtvaardigheid gestalte krijgt in de wereld.
Jezus zei: „Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel” (Matteüs 5:3), en de meeste geleerden in de loop der eeuwen hebben hieruit begrepen dat Gods heil en zegen voor mensen zijn die hun geestelijk faillissement erkennen. Je ziet dan dat je diep bij God in de schuld staat en zelf geen begin van zelfverlossing voor elkaar krijgt. Gods vrijgevigheid voor jou, die Hem oneindig veel kostte, was het enige waardoor je behouden bent.
Maar hoe zit het als je niet nederig van hart bent? Dan geloof je niet dat je zo zondig, zo moreel failliet en verloren bent, dat vrije genade je enig mogelijke redding is. Het klassieke christelijke leerstuk over ’s mensen diepe zondigheid en verlorenheid vind je dan misschien te hard. Je denkt dat God nu juist iets aan jou verschuldigd is. Hij moet je gebeden horen en jou zegenen om het vele goeds dat je gedaan hebt. We zouden kunnen zeggen, al staat die term niet in de Bijbel, dat je een ”middenklassementaliteit” hebt. Je denkt een zekere status bij God te hebben opgebouwd met je harde werken. Je denkt misschien dat het succes en de middelen die je hebt allereerst aan je eigen ijver en werkkracht te danken zijn.
Mijn ervaring als pastor is dat mensen met een middenklassementaliteit vaak onverschillig tegenover armen staan, maar dat mensen die het Evangelie van genade vatten en nederig van hart worden hun hart voelen uitgaan naar de materieel minderbedeelden. Hoe meer het Evangelie je zelfbeeld bepaalt, des te meer ga je je met mensen in nood vereenzelvigen. Je ziet hun haveloze kleding en denkt: „Al mijn gerechtigheid is een voddenboel, maar in Christus kunnen we ons kleden met Zijn mantel van gerechtigheid.” Als je mensen in economische moeilijkheden ziet, kun je niet tegen hen zeggen: „Hijs jezelf maar aan je haren op!” want in het geestelijke heb je dat zelf zeker niet gedaan. Jezus heeft voor je ingegrepen. En je kunt niet zeggen: „Ik help je niet want je hebt de puinhoop aan jezelf te wijten”, want God kwam op aarde, kwam zogezegd in jouw geestelijk arme omgeving en bood hulp, zelfs al waren je geestelijke problemen je eigen schuld. Met andere woorden, als christenen die het Evangelie begrijpen armoede zien, dan beseffen ze dat ze in een spiegel kijken. Hun hart zal naar de arme moeten uitgaan zonder een zweem van verhevenheid of onverschilligheid.
Veel mensen die duidelijk echt christen zijn, leggen weinig belangstelling voor de armen aan de dag. Dat de christelijke wereld hiervoor geen actiever orgaan ontwikkeld heeft, is te wijten, denk ik, aan het falen van mijn eigen klasse – predikanten en christelijke leiders. Wij zijn geneigd om het maatschappelijk bewustzijn bij christenen te prikkelen op de manier van de wereld: door schuldgevoel. We houden hun voor dat ze zo veel hebben, en zien ze dan niet dat ze eerlijk moeten delen met mensen die zo weinig hebben? Dit werkt niet, want we hebben een ingebouwd afweermechanisme tegen zulke vermaningen. Bijna niemand voelt zichzelf zo heel rijk. Zelfs de welgestelden voelen zich niet rijk in verhouding tot de mensen met wie ze omgaan. Ik geloof echter dat wanneer recht voor de armen in verband wordt gebracht niet met schuldgevoel, maar met genade en met het Evangelie, hierdoor diep in het verborgene van de gelovige ziel een knop wordt omgezet, en dat ze dan wakker worden.
Hier is een voorbeeld van het soort betoog waarmee dit bereikt wordt. Het komt uit een preek van de jonge Schotse dominee McCheyne uit het begin van de negentiende eeuw, over de tekst „Het is zaliger te geven dan te ontvangen” (Handelingen 20:35).
„Gij bidt om geheel naar het beeld van Christus vernieuwd te worden. Doet gij dit, dan moet ge ook in het geven zijn als Hij (…) „Hij is om uwentwil arm geworden, daar Hij rijk was” (…) Wilt gij als Christus zijn, geeft dan veel, geeft vaak, geeft ruim, aan de arme en ellendige, de ondankbare en onwaardige. Christus is heerlijk en gelukkig en dat zult ook gij zijn. Het is niet uw geld dat ik wil, doch uw geluk. Weest Zijn woord indachtig: „Het is zaliger te geven dan te ontvangen.””
De auteur is predikant van Redeemer Presbyterian Church in New York. Dit artikel is een samenvatting van een hoofdstuk uit zijn boek ”Ruim baan voor gerechtigheid”, dat deze week verschijnt (uitg. Van Wijnen).