In het ambt? Ja, voor 25 gulden per uur
Hij kon niet begrijpen dat ambtsdragers, anders dan predikanten, onbezoldigd waren. In opdracht van de kerkenraad had ik jaren geleden een informatief gesprek met een broeder over de vraag of er omstandigheden waren die een eventuele benoeming in het ambt in de weg zouden staan. Die waren er niet. Hij was er wel toe bereid, maar alleen tegen een honorering van 25 gulden per uur. Even dacht ik dat het scherts was, maar doorpratend bleek het voluit ernst te zijn. In zijn visie was het niet redelijk, om niet te zeggen onrechtvaardig, dat broeders uit de gemeente naast en ná hun normale dagtaak tijd en energie voor het dienstwerk in de kerkelijke gemeente aanwendden, zonder dat daar een adequate contraprestatie van de kerk tegenover stond.
Om te beginnen, zo was zijn redenering, komt de tijd die men in kerkenwerk investeert in mindering op de tijd die het gezin toekomt. Vervolgens kan het ambtelijk werk niet alleen fysiek maar ook mentaal een zodanige belasting vormen dat de normale dagtaak er schade door lijdt. Om nog maar niet te spreken over het feit dat bij jongere broeders ambtelijke dienst vertragend op hun maatschappelijke ontwikkeling, lees carrièrevorming, kan werken. Hij had er alle begrip voor dat jonge mensen, aan wie door de maatschappij vandaag hoge eisen worden gesteld, echt niet staan te trappelen om voor een kerkelijk ambt in aanmerking te komen. Er mag best wat tegenover staan vond hij. Misschien dat de bereidheid tot het ambt er wat groter door zou worden…
Dat is overigens nog maar de vraag, wierp ik tegen. Een ‘witte’ honorering zou voor velen vanwege de fiscale consequenties onaantrekkelijk zijn. En anders dan ‘wit’ zou het niet kunnen en niet mogen. Anderen zouden het gênant vinden om voor ambtelijke dienst in de kerk in geld te worden beloond, wetend dat kerkelijke budgetten dikwijls niet dan met moeite sluitend zijn te krijgen. Maar buiten dat alles, tot het bijzondere ambt in Christus’ kerk wordt men niet gecontracteerd; men wordt ertoe geroepen.
Ambtsdragers, anders dan predikanten, moeten dus maar onbezoldigd blijven. Iets anders is of broeders die in het bijzondere ambt dienen, daarin soms zeer toegewijd, heel intensief en vaak lange perioden achter elkaar bezig zijn, wel altijd de waardering krijgen die hen toekomt. Ik doel op de afsluiting van hun ambtsperioden. Bij hun terugtreden, dikwijls samenvallend met de bevestiging van hun opvolgers, wordt dikwijls volstaan met een kort dankwoord, in de latere kerkenraadsvergadering doorgaans aangevuld met de uitreiking van een boekje. Een intussen overleden predikant uit mijn kerken maakte eens de opmerking dat we in de kerk van Christus elkaar niet al te veel lof moeten toezwaaien. Hij had daarbij vooral op het oog de soms uitbundige vieringen van verjaardagen en mijlpalen in de ambtelijke loopbanen van predikanten, die hij daardoor, in verhouding tot andere ambtsdragers, al te zeer op een voetstuk vond staan.
Ouderlingen en diakenen zullen grote aandacht van de gemeente niet willen, maar er zou bij het beëindigen van hun actieve periode als ambtsdrager misschien eens aan kunnen worden gedacht om vrouw en kinderen in de dank van de gemeente te betrekken, in de vorm van een attentie voor de echtgenote, die haar man met liefde voor de dienst in Christus’ gemeente afstond en de gevolgen daarvan voor het gezin zo goed mogelijk opving. De waarde van zo’n gebaar gaat die van geldelijke honorering voor alle aan kerkenwerk bestede uren ver te boven.