Geheim agent in linkse kring
Een viertal Amsterdamse geheim agenten wist eind jaren zestig van de vorige eeuw te infiltreren in links-radicale kringen. Dat leverde de politie cruciale informatie op, maar leidde ook tot ontsporingen. Een undercoveragent: „Ik heb geleefd zoals ik nooit had willen leven.”
Hoe voorkom je dat links-radicale jongeren ernstige ongeregeldheden veroorzaken? Over die vraag braken de autoriteiten zich in de jaren zestig van de vorige eeuw het hoofd. Het waren de roerige tijden van straatrellen, revolutie, opstand tegen de autoriteiten.
Binnen het Amsterdamse politiekorps ontstond een opmerkelijk initiatief. Een viertal pas begonnen agenten kreeg de opdracht te infiltreren in links-radicale jeugdbewegingen zoals de Rode Jeugd, de Socialistische Jeugd en de Kabouterbeweging, die onder leiding stond van Roel van Duijn, destijds gemeenteraadslid in Amsterdam en oprichter van de provobeweging. Die stond voor het provoceren van de gevestigde autoriteiten.
De vier undercoveragenten stonden onder leiding van inspecteur Peter IJzerman. Ze waren vanaf 1967 zo’n drieënhalf jaar actief. Doel van de geheime operatie was om informatie vanuit links-radicale kring over ordeverstoringen door te spelen aan de politie. Het speciaal opgerichte Parate Peloton, een soort snelle mobiele eenheid (ME), kon dan straatrellen in de kiem smoren.
Over de handel en wandel van de Amsterdamse undercoveragenten schreef dr. Guus Meershoek, universitair docent maatschappelijke veiligheidszorg aan de Universiteit Twente, het boek ”De groep IJzerman. Hoe de politie infiltreerde in de links-radicale beweging van de jaren zestig” (uitg. Boom, Amsterdam). De eerste pennenvrucht werd vandaag op het Amsterdamse hoofdbureau van politie aan korpschef Welten overhandigd.
Spijkerbroek
Aanvankelijk werden twaalf agenten gerekruteerd voor de spionageactiviteiten in links-radicale kringen. Maar acht vielen al snel door de mand. IJzerman vertelt in het boek hoe agenten incognito meeliepen in een linkse demonstratie tegen het kolonelsbewind in Griekenland: „We hadden allemaal een spijkerbroek aangetrokken en liepen zo in die demonstratie mee. Onvoorbereid, ongetraind, zomaar. Maar je hebt (als politieman) toch een blik, een manier van kijken. Sommige jongens hadden eerder die dag nog in uniform het verkeer staan regelen. Dus van de twaalf werden er acht al meteen ontmaskerd.”
De vier overgebleven geheim agenten wisten, in koppels van twee, in links-radicale organisaties binnen te dringen. Ze bezochten vergaderingen, kregen ledenlijsten onder ogen, boomden uren na in de kroeg. ’s Ochtends noteerden ze op hun ‘kantoor’ namen van mensen die onrust wilden stoken in de Amsterdamse straten. „Het was zaak de volgende ochtend alles wat je je nog wist te herinneren zo snel mogelijk op papier te zetten. We hadden codes”, aldus een van de geheim agenten.
Een agent die infiltreerde in de Socialistische Jeugd merkte dat je „vrij snel” in „zo’n club” kon doordringen. „Ze waren uit op revolutie, dus hoe meer zielen hoe meer vreugd.” Een van de infiltranten veinsde dat hij lesgaf bij een autorijschool, om zo aannemelijk te maken dat hij een baan had waarbij hij overdag kon worden ingezet voor de links-radicale organisatie.
Met radicale jongeren ontstond een band. „In het begin wist je helemaal niets. Je voelde je een vreemde eend in de bijt. Heel langzaam ging dat over. Na een tijd vond je het ook aardige mensen. Er zaten gezellige mensen bij.”
Lastig probleem was in hoeverre de undercoveragenten dienden mee te doen aan betogingen van links-radicale jongeren. Moesten de vier zich lenen voor vandalistische acties? Besloten werd dat het de infiltranten niet werd verboden om bijvoorbeeld stenen te gooien naar het Amerikaanse consulaat en het roepen van opruiende leuzen als ”Johnson moordenaar!” Johnson was Amerikaans president ten tijde van de Vietnamoorlog. De gedachte was dat de undercoveragenten met het meeschreeuwen van dergelijke kreten nu eenmaal het vertrouwen van de activisten moesten winnen.
Luciferdoosje
In mei 1969 wist de Groep IJzerman zich aan te sluiten bij linkse studenten en actievoerders die het Maagdenhuis, het bestuurlijk centrum van de Universiteit van Amsterdam, bezetten. De studentenactie, bedoeld om meer medezeggenschap te krijgen, veroorzaakte veel ophef. De vier undercoveragenten hadden vanuit het Maagdenhuis een lijntje met de politie. „Terwijl op de begane grond (…) spullen werden vernield en bureauladen werden geopend en doorzocht, richtten wij op de bovenetage een kamertje in. Vandaar hadden wij telefonisch contact met het hoofdbureau.”
Meer dan eens roken de radicalistische jongeren onraad. Gevaar voor ontmaskering van de undercoveragenten lag op de loer. Zo toog een politie-infiltrant met een in een luciferdoosje verpakt zendertje naar het hoofdkwartier van de Socialistische Jeugd. Elders zaten collega’s van de Politieke Inlichtingendienst met een radio-ontvanger, zodat ze mee konden luisteren met de vergadering.
De undercoveragent ontdekte dat zijn geheime zendertje niet zomaar kon worden uitgezet. „Er zat geen knop op voor aan en uit. Een kwestie van een batterijtje (verwijderen, JV).” Tot schrik van de politie-infiltrant zei een van de linkse radicalen dat hij, vlak voordat een ruiteningooiactie stond gepland, nog even zou nagaan of er wat op de politiezender was. Via een oude radio konden de jongeren de meldkamer horen. „Hij ging aan de knoppen draaien. Ik dacht: (…) als hij nog even draait, hoort hij zichzelf ademhalen. Dus ik ging naar de wc, haalde dat ding uit elkaar en haalde de batterij eruit.”
De geheim agenten leverden het politiekorps bruikbare informatie over de links-radicale bewegingen in (onder meer) Amsterdam. Zo droeg, analyseert auteur Meershoek, de Groep IJzerman bij aan de „opvallende rust” in de hoofdstad tussen het najaar van 1967 en de voorzomer van 1969.
Stukadoorswerk
Toch kleefden aan de operatie-stiekem ook forse nadelen. Meershoek signaleert „verwildering” onder leden van de Groep IJzerman. Zo verdienden geheim agenten een centje bij in links-radicale kring. Eén koppel meldde die inkomsten op een gegeven moment niet meer. Zeker één politie-infiltrant had „aanmerkelijke verdiensten uit onder meer timmer- en stukadoorswerk” in de kringen waarin hij geheim speurwerk deed.
Meest ernstige misstap binnen de Groep IJzerman vindt Meershoek dat een brigadier, die vanaf begin 1969 de dagelijkse leiding had, informatie lekte aan De Telegraaf „ter ondersteuning van de berichtgeving van de krant.” De Telegraaf protesteerde in die jaren fel tegen „links, langharig werkschuw tuig.”
Meershoek vindt het optreden van de brigadier zonder meer behoren tot het „‘vuile’ politieke politiewerk.” Of de brigadier betaald werd voor zijn diensten is „onduidelijk.” Feit is wel dat de brigadier, toen zijn positie eind 1969 onder druk kwam te staan, kon overstappen naar De Telegraaf.
Een ander pijnpunt was de heibel met de toenmalige Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD). Die vond dat de Groep IJzerman in zijn vaarwater zat door zich te richten op georganiseerd politiek radicalisme. De Groep IJzerman, zo stelde de BVD, moest zich beperken tot het voorkomen van ordeverstoringen.
Moeilijk
De infiltratieacties hadden forse impact op de jonge agenten. Zo betrok een van hen ter bescherming van het thuisfront een woonboot. Een undercoveragent die binnendrong in de Kabouterbeweging merkte dat zijn normen drastisch verschoven. „Je ging veel gemakkelijker met criminelen om. Je dronk verschrikkelijk gemakkelijk. Een stickie roken: dat hoorde er gewoon bij.”
Zeker twee van de agenten van de Groep IJzerman kijken in wrok terug op de infiltratiejaren. „Ik heb vijf jaar geleefd zoals ik nooit had willen leven. Ik heb dat nooit gewild. (…) Je was bij de eerste groep krakers, bij de eerste verdovende middelen (…), de flower power. Daardoor leefde je op een geheel andere manier. Dat deed je alleen. (…) Dat heeft mij later in het korps vreselijk veel ellende opgeleverd. Ik heb het vreselijk moeilijk gehad.”