Wetenschap & techniek

Bemande ruimtevaart viert in april vijftigjarig jubileum

Yoeri Gagarin, 12 april 1961: de eerste mens in de ruimte. Neil Armstrong, 21 juli 1969: de eerste astronaut op de maan. „Dat daar slechts acht jaar tussen zit, klinkt ons nog altijd wat ongeloofwaardig in de oren”, stelt astronoom Giovanni Bignami.

Anca Boon
30 March 2011 19:58Gewijzigd op 14 November 2020 14:19
Foto EPA
Foto EPA

Of er ooit nog een ruimtevaarder zal komen met de status van Joeri Gagarin, betwijfelt de Russische kosmonaut Sergei Krikalev. „Misschien de eerste mens die op Mars landt.” De Amerikaanse astronaut Steven Smith meent: „Het is niet de vraag óf we naar Mars gaan, maar wanneer.”

Ruimtevaarders en sterrenkundigen praten al jaren over de landing van de mens op Mars. Zo ook afgelopen week tijdens een congres van de International Astronautical Federation (IAF) in Parijs. De bijeenkomst had een feestelijk tintje: niet alleen vierde de federatie haar zestigjarig bestaan, ook stonden de deelnemers stil bij de mijlpaal van vijftig jaar bemande ruimtevaart.

Voor astronoom Bignami is Mars vooral interessant vanwege de zoektocht naar buitenaards leven. Maar wat graag zou hij de grond op deze buurplaneet omspitten, op zoek naar organisch materiaal van bestaande of voorheen levende wezens.

Ondanks deze toekomstvisioenen lag de blik tijdens de bijeenkomst vooral op het verleden, op de afgelopen vijf decennia van de bemande ruimtevaart.

Een gebroederlijke samenwerking zoals die vandaag de dag in de ruimte bestaat tussen Rusland en Amerika, was in de beginjaren ondenkbaar. Toen was de Koude Oorlog de drijvende kracht achter de ruimterace.

In eerste instantie lagen de Sovjets aan kop. Die lanceerden als eersten een satelliet, een hond en later een mens in een baan om de aarde. De Amerikanen wisten echter als eersten voet op de maan te zetten, een prestatie die de Russen nooit hebben kunnen evenaren.

Smith kan zich nog goed een wekelijks astronautenoverleg herinneren van de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA, eind 1992. „Toen er werd gesproken over een bezoek van de Amerikaanse spaceshuttle aan het toenmalige Russische ruimtestation MIR steeg er een luid gelach op onder de tachtig aanwezige astronauten. Niemand kon zich een vreedzame samenwerking met de Russen voorstellen.”

Toch zou kosmonaut Krikalev vijftien maanden later de eerste Rus worden aan boord van de spaceshuttle. Smith: „Nog een jaar later, in juni 1995, koppelde het ruimteveer Atlantis zich aan MIR. In totaal zouden de spaceshuttles het Russische station zeven keer aandoen.”

Voor de deelname aan het internationaal ruimtestation ISS, dat op 300 kilometer hoogte rond de aarde draait, tekenden vijftien landen een contract: de VS, Rusland, Canada, Japan en Europese landen, waaronder Nederland. „We hadden nooit gedacht dat deze samenwerking mogelijk was”, zegt Michel Tognini van de Europese ruimtevaartorganisatie ESA.

De uitbreiding van de vaste bemanning van het ISS van drie naar zes man in 2009 maakte voor het eerst een langdurig verblijf in de ruimte mogelijk voor Europese astronauten, die anders alleen op korte missies meevlogen met de Amerikaanse shuttles of de Russische Sojoezraketten. Datzelfde gold voor Japan, dat net als Europa zelf geen astronauten kan lanceren.

De Japanse astronaut Koichi Wakata, die een halfjaar in het ISS verbleef, stelt: „Het onderhoud van het station vergt nog altijd veel tijd. De onderzoeksfaciliteiten worden met zes bemanningsleden wel beter gebruikt.”

Daarbij kan een deel van de werkzaamheden tegenwoordig volledig vanuit het controlestation op aarde worden geregeld, zoals de besturing van de robotarmen aan de buitenkant van het station. In het verleden moesten de astronauten dat zelf doen. „Zulke maatregelen zorgen ervoor dat er meer tijd over blijft voor experimenten.”

Kijkend naar de toekomst zien de ruimtevarende naties al een opvolger van het ISS voor zich. Dat zou dan gelijk een springplank kunnen vormen voor reizen naar de maan. „Een dorp op de maan is een aanlokkelijk idee”, vindt ESA-topman Tognini – en met hem vele anderen van de aanwezigen.

Wie weet doet China –een relatief jonge én solitaire speler in het veld– ook wel mee met een volgend ruimtestation. Een van de Chinese taikonauten, Yuan Jie, liet tijdens de IAF-bijeenkomst weten dat de ruimtevaart in zijn land ruimschoots middelen en technische kennis ter beschikking heeft. „Maar onze middelen zijn niet onuitputtelijk. We moeten daarom samenwerken met de meest ervaren landen. Ik hoop dat we in de toekomst een gezamenlijk ruimteprogramma kunnen ontwikkelen.”

Hoe mensen naar de maan en naar Mars moeten reizen, is op dit moment een grote vraag. Van het shuttleprogramma resteren nog twee vluchten; daarna kunnen astronauten alleen met de Russische Sojoezraketten van en naar het ruimtestation ISS.

Een opvolger van de spaceshuttle is bovendien nog niet in zicht. „Tot op heden domineerden door de staat gefinancierde organisaties de ruimte. In de toekomst zal de private sector een belangrijke rol spelen”, stelt Smith. Hij weet dat NASA met verschillende partijen om de tafel zit om de opvolging van de spaceshuttle te bespreken. „Voor de lancering van vracht, waaronder satellieten, moet er over een à twee jaar een nieuwe raket beschikbaar zijn.” Voor astronauten komt die er ook wel, zegt Smith, maar het is niet bekend op welke termijn.

Mars lijkt dus nog ver weg. Toch zijn de ruimtevaarders ervan overtuigd dat de mens zal ooit voet zetten op deze buurplaneet. Ze durven zelfs de bewering aan dat de persoon die daar als eerste zal landen al is geboren.

Gagarin vloog immers in een baan om de aarde. En Armstrong zette voet op de maan.


Vooral Russen sterk in rituelen rond lancering

De lancering van ruimtevaarders is altijd een plechtig moment. Vooral in Rusland is die gebeurtenis omgeven met tal van rituelen en tradities.

Zo bezoeken kosmonauten voorafgaand aan hun ruimtevlucht het Rode Plein in Moskou, om bloemen te leggen bij het graf van Joeri Gagarin dat zich in de muur van het Kremlin bevindt.

Enkele weken voor de missie verhuist de bemanning van het opleidingscentrum Sterrenstad, bij Moskou, naar de lanceerbasis Baikonoer in Kazachstan. Daar bezoeken ze het huisje waar Joeri Gagarin en zijn reserve Gherman Titov verbleven in de nacht voor ’s werelds eerste ruimtemissie. Na een rondleiding in het museum van Baikonoer zet iedere kosmonaut zijn handtekening op een bord aan de muur.

In het hotel geven de basis- en de reservebemanning een dag voor de lancering een persconferentie. Ongeveer acht uur voor vertrek begint de afscheidsceremonie. Zo zetten de ruimtevaarders hun handtekening op de deur van hun hotelkamer, bij de krabbels van degenen die hen voorgingen.

Vervolgens worden ze gewijd door een Russisch-orthodox priester, drinken ze een glas champagne – ze toasten niet, dat zou ongeluk brengen. Door een haag van toeschouwers gaat het naar de gereedstaande bus en –onder politie-escorte– richting lanceerinstelling.

In een van de gebouwen worden de kosmonauten in hun ruimtepakken gehesen die uitgebreid worden getest op luchtdichtheid, onder het toeziend oog van publiek en pers. Daarna begeven ze zich naar gemarkeerde velden op een binnenplaats en brengen de voorzitter van de staatscommissie een officiële groet. De commandant verklaart hem gereed te zijn voor de vlucht.

Onderweg naar het lanceerplatform, enkele kilometers verderop, stopt de bus even. In april 1961 stapte Joeri Gagarin hier uit om een plasje te doen tegen een van de banden. Sindsdien doet elke ruimtevaarder dit, vrouwen uitgezonderd.

Bij de raket aangekomen, draaien de bemanningsleden zich op de trap om en zwaaien nog een laatste keer. Dan stappen ze in de lift naar het topje van de Sojoez. Op het moment dat deze loskomt van de grond roept de commandant: „Pojekhali!” (Daar gaan we dan), in navolging van Gagarin bij zijn vertrek in 1961.

In Amerika arriveren astronauten drie dagen voor de geplande start met straaljagers op de lanceerbasis Kennedy Space Center in Florida. De commandant spreekt dan kort de verzamelde pers toe.

Op de ochtend van vertrek ontbijt de bemanning aan een lange tafel. In het midden staat een grote taart voorzien van het vluchtembleem. Die wordt niet aangesneden, maar ingevroren tot na de missie.

Dan is er, net als bij de Russen, een moment van bezinning en het uitspreken van de hoop dat alles goed gaat. Vervolgens is het tijd voor het aantrekken en testen van de ruimtepakken.

Buiten staan ondertussen tientallen journalisten te wachten, camera’s in de aanslag, voor de ”crew walkout”. De astronauten zwaaien en lachen, een enkeling roept wat. Binnen twee minuten is het voorbij en vertrekt de aluminiumkleurige bus, eveneens onder politiebegeleiding, naar het lanceerplatform.

Boven in de toren die naast het ruimteveer staat hebben de laatste controles plaats, technici geven de astronauten een laatste schouderklop en verlaten de installatie.

De lancering verloopt in Florida op één belangrijk punt anders dan in Kazachstan: luid hoorbaar worden de minuten en de laatste seconden afgeteld – de countdown. Pontificaal voor de perstribune staat een manshoge digitale klok waarop het aftellen is te volgen. De familieleden van de astronauten bekijken de lancering vanaf het dak van het controlecentrum.


„Gedurende de vlucht voelde ik me uitstekend”

Sotheby’s veilde in 1996 in New York een officieel verslag van ’s werelds eerste bemande ruimtereis. Het document, ondertekend door Joeri Gagarin zelf en door Sovjetofficials en -ingenieurs (onder schuilnaam), werd in april 1961 verstuurd aan de internationale organisatie voor lucht- en ruimtevaart FAI.

„Op de twaalfde april, 1961, werd het Sovjetruimtevaartuig ”Vostok” in een baan om de aarde gebracht; en ik was aan boord”, schrijft Gagarin in het verslag. „Gedurende de vlucht voelde ik me uitstekend. Nadat het ruimteschip was gescheiden van de draagraket en zijn baan had bereikt, kwam ik in een gewichtsloze toestand. In eerste instantie was dat een vreemd gevoel, ook al had ik het eerder –kort– meegemaakt. Ik raakte echter snel gewend aan de gewichtsloosheid en werkte verder volgens schema. Gedurende de vlucht nuttigde ik voedsel en water, onderhield radiocontact met de aarde via verschillende kanalen. Ik noteerde gegevens in mijn logboek en legde ze vast op tape.”

Over het uitzicht schrijft hij: „Bergruggen, grote rivieren, kustlijnen en eilanden zijn allemaal duidelijk te onderscheiden van 175 tot 327 kilometer hoogte. De aarde is omgeven door een karakteristieke, prachtig blauwe ring. Hij verandert geleidelijk van kleur; van lichtblauw, via blauw en marine naar inktzwart.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer