Geschiedenis

Russisch-orthodoxe kerkschatten in Hermitage Amsterdam

Grootvorst Vladimir van Kiev stuurde in het jaar 988 enkele gezanten naar verschillende landen om daar de godsdienst te bestuderen. In het rooms-katholieke Duitsland vonden ze geen schoonheid, bij de islamitische Wolga-Bulgaren was het allemaal wat vreugdeloos. Maar de pracht en praal en het schitterende gezang in de kerk van Constantinopel maakte diepe indruk. Het leek wel of hemel en aarde elkaar raakten.

28 March 2011 18:37Gewijzigd op 14 November 2020 14:17
Chrysostomus. Foto Hermitage Sint-Petersburg
Chrysostomus. Foto Hermitage Sint-Petersburg

Vladimir koos voor de Oosters-Orthodoxe Kerk. De inwoners van Kiev werd in een simpele aankondiging de wil van de vorst meegedeeld: „Wie zich niet laat dopen, zal ik als mijn tegenstander beschouwen.” Onder christelijke vlag wist Vladimir in korte tijd alle andere Russische vorstendommen aan zich te onderwerpen.

De grootvorst zette zijn bekering meteen kracht bij. Hij liet Byzantijnse architecten en kunstenaars overkomen om kerken te bouwen en die te voorzien van fresco’s, mozaïeken en iconen. De gebouwen en decoraties waren dan ook volledig geënt op Byzantijnse voorbeelden.

De eerste kerk in Kiev was de Tiendenkerk, zo genoemd omdat Vladimir een tiende van zijn inkomsten schonk. De kerk was gebouwd als een Byzantijnse kruiskoepelkerk, met een grote centrale koepel (symbool van Jezus) en vier kleinere koepels op de armen van het kruis (symbool van vier evangelisten). In de koepel kwam een afbeelding van Christus Pantocrator („Heerser over alles”) en in de apsis een voorstelling van de moeder Gods. De kerk vormde het prototype voor verreweg de meeste kerken die hierna in Rusland gebouwd zouden worden.

Wie de Russisch-Orthodoxe Kerk van nabij wil leren kennen, kan tot 16 september terecht op de tentoonstelling ”Glans en glorie” in museum Hermitage Amsterdam. De expositie toont ruim 350 iconen, frescofragmenten, priestergewaden, schilderijen, historische boeken en gouden en zilveren voorwerpen, zoals hanglampen en kelken. De meeste stukken zijn afkomstig van de Hermitage in Sint-Petersburg, het moedermuseum van de vestiging in Amsterdam.

Als één ding duidelijk wordt uit de tentoonstelling, dan is het dat Russen van iconen houden. Vooral van Christus en de moeder Gods, geschilderd in rood, geel en heel veel goud. Maar ook heiligen zoals Nicolaas de Wonderdoener, de vierde-eeuwse bisschop van Myra, dezelfde als de westerse Sint-Nicolaas. Hij gold als verlosser van rampspoed en onheil, de volmaakte herder die zijn leven inzette voor de schapen. Samen met Maria is hij beschermheilige van Rusland.

De eerste Russische iconen zijn nauwelijks te onderscheiden van die uit Byzantium. Russische kunstenaars gingen in de leer bij de Byzantijnse meesters en kopieerden hun werk eindeloos. Maar in de middeleeuwen ontstond in Novgorod een eigen stijl, waarbij schilders allerlei elementen uit de lokale volkskunst gebruikten. De composities werden platter, de kleuren helderder, gelaatstrekken individueler en aardser.

Een deel van het religieuze erfgoed op de tentoonstelling komt uit de vijftiende tot en met de zeventiende eeuw, toen Moskou het centrum van kerk en kunst was. In 1325 verplaatste metropoliet Petrus zijn zetel van het bedreigde Kiev naar Moskovië en veel icoonschilders verhuisden mee. Overal in Moskou werden kerken gebouwd. De belangrijkste schilder in deze periode was Dionysius (1440/50-na 1504), die werkte in de traditie van de grootste Russische iconenschilder uit de geschiedenis, Andrej Roebljov (ca. 1360-1428/30). Zijn langgerekte figuren zijn gracieus, maar hebben wat aristocratische trekjes. De kleuren kennen weinig contrasten.

Van 1703 tot 1917 was Sint-Petersburg het religieuze hart van het land, met de tsaren aan het hoofd. Voor die machthebbers was de Russisch-Orthodoxe Kerk van grote betekenis. De tsaren hadden dan ook hun eigen kerk in het Winterpaleis in Sint-Petersburg. Enkele iconen uit dat paleis sieren nu tijdelijk de muren van de Hermitage Amsterdam.

Na de revolutie in 1917 verdween de Russisch-Orthodoxe Kerk naar de achtergrond. De bolsjewieken sloten en vernietigden duizenden kerken, roeiden de geestelijkheid uit, namen kerkelijke eigendommen in beslag en verkochten de antieke kerkelijke voorwerpen. Een periode van zeventig jaar onderdrukking begon.

Een videopresentatie toont het kerkelijk leven in Rusland in de twintigste eeuw. Daar staat de Christus-Verlosserkerk in Moskou, de gouden koepels stralend in de zon. Dan de communisten die op 5 december 1931 de kerk met de grond gelijk maken om ruimte te maken voor het Paleis der Sovjets. Het gebouw, bekroond met een standbeeld van Lenin, zou met 416 meter het hoogste ter wereld moeten worden.

Zo ver is het nooit gekomen. Na Stalins dood in 1953 bloedde het project dood. De Moskouse gemeenteraad gaf vijf jaar later de opdracht om de fundamenten van het paleis te verbouwen tot ’s werelds grootste verwarmde buitenzwembad.

Nu staat de Christus-Verlosserkerk er weer. Na de val van het communisme in 1991 brachten 1 miljoen Russen genoeg geld bij elkaar om de oude kathedraal in oude luister te herstellen. De Russisch-Orthodoxe Kerk is terug van weggeweest.

De tentoonstelling ”Glans en glorie. Kunst van de Russisch-Orthodoxe Kerk” is tot 16 september te zien in Hermitage Amsterdam. Het museum, gevestigd aan Amstel 51, is dagelijks geopend van 10.00 tot 17.00 uur en op woensdag tot 20.00 uur.

www.hermitage.nl


Iconen

In de Russisch-Orthodoxe Kerk nemen iconen een belangrijke plaats in. Het van oorsprong Griekse woord ”icoon” betekent beeld of afbeelding. Maar volgens de orthodoxie is een icoon niet slechts een afbeelding van Jezus, Maria of een heilige, maar een zichtbare uitdrukking van het Evangelie, een „heilig onderdeel van de goddelijke substantie”, zoals meerdere kerkelijke concilies vastlegden. Iconen zijn bedoeld als vensters op de eeuwigheid: ze laten als het ware een gedeelte van de hemel zien en brengen de gelovigen in rechtstreeks contact met de afgebeelde persoon.

De oudste iconen dateren uit de zesde eeuw. Ze zijn afkomstig uit het Sint-Catharinaklooster in de Sinaïwoestijn in Egypte. In de oosterse kerk heerste in de achtste en de negende eeuw een langdurige strijd over het gebruik van iconen. Tegenstanders –iconoclasten genoemd– zagen weinig verschil tussen een icoon en een afgodsbeeld. Toch wonnen de voorstanders: de verering gold niet het beeld, zo stelde het zevende oecumenische concilie in 787 vast, maar de afgebeelde persoon.

Daarop vond een snelle verspreiding van iconen plaats. Niet alleen in kerken, ook in woonhuizen richtten orthodoxe christenen een ereplaats voor iconen in. Soldaten droegen iconen als banieren, reizigers namen speciale opvouwbare iconen mee. Een van de topstukken op de tentoonstelling is een mobiele houten iconenwand van tsaar Alexander I die overal mee naartoe ging: op reis, tijdens veldslagen en bij zijn intocht in Parijs in 1814.

Het schilderen van iconen is gebonden aan vaste voorschriften. Van de iconenschilder wordt weinig creativiteit verwacht. Zo gaan veel iconen van Christus terug op de zogeheten Jezus Mandylion, de niet door mensenhanden geschilderde Verlosser. Het verhaal gaat dat Jezus een afbeelding van Zichzelf op een linnen doek drukte en die overhandigde aan gezanten van koning Abgar. Die zou daardoor genezen van zijn melaatsheid.

Iconen zijn tot de zeventiende eeuw niet gesigneerd. De gedachte daarachter is dat een iconenschilder slechts zijn handen aan God heeft geleend. Het gaat niet om de individuele expressie van de kunstenaar, maar om „de waarheid van God.” En die heeft maar één gezicht.

Een typisch Russisch element in de kerk is de iconostase, een iconenwand die het altaar van het schip scheidt. De altaarruimte geldt als het heiligste gedeelte van de kerk, dat alleen de priester mag betreden. Door een dichte wand van iconen te maken, voorkwamen de geestelijken dat de kerkgangers zelfs maar naar het altaar konden kijken. In de iconostase zitten deuren. Deze zogeheten koningsdeuren staan slechts open tijdens de liturgie. Alleen dan mag de gelovige even een blik op de eeuwigheid werpen.


Oosters-Orthodoxe Kerk

De Russisch-Orthodoxe Kerk ontstond in 988, toen grootvorst Vladimir I van Kiev het christendom tot staatsgodsdienst uitriep. De kerk is voortgekomen uit de Oosters-Orthodoxe of Byzantijnse Kerk. Die had zich op haar beurt afgescheiden van de Rooms-Katholieke Kerk, officieel met het grote schisma van 1054, maar feitelijk al veel eerder.

De christelijke kerk had al vrij snel haar centrum in Rome, zetel van de paus en hoofdstad van het Romeinse Rijk. Maar dat veranderde vanaf de vierde eeuw. De Romeinse keizer Constantijn verplaatste in het jaar 330 zijn residentie naar het wat centraler gelegen Byzantium, dat hij Constantinopel noemde. In 395 werd het Romeinse Rijk opgedeeld in een oosters en een westers deel, elk met een eigen keizer. Constantinopel beschouwde zichzelf als het nieuwe Rome en zijn patriarch als het hoofd van de christelijke kerk. Dat werd door Rome niet erkend. Doordat de Byzantijnse Kerk het Latijn als kerktaal verving door het Grieks, groeiden de twee kerken nog verder uit elkaar. Tot de definitieve breuk van 1054. De Oosters-Orthodoxe Kerk beschouwde zich als de ware kerk. Het woord orthodox betekent rechtgelovig, of de juiste leer.

In navolging van de Oosters-Orthodoxe Kerk verbraken ook de Russen de band met Rome. Na de val van Constantinopel in 1453 werd de Russische kerk onafhankelijk van de Oosters-Orthodoxe Kerk. Naar schatting behoort nu twee derde van de 142 miljoen Russen tot de Russisch-Orthodoxe Kerk.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer