Fossielen en geestelijke verlatingen
Drs. G. van ’t Spijker was zeventien jaar docent natuur- en scheikunde. Inmiddels is hij achttien jaar gemeentepredikant. Maar de ziekte van Bechterev, een chronische reumatische ziekte waarbij wervels en gewrichten verstijven, dwingt de christelijk gereformeerde predikant vroegtijdig met emeritaat te gaan.
„Prangende waaroms bij mijn ziekte, waaraan ik vanaf mijn twintigste lijd, heb ik nooit gehad. Maar ik besefte wel altijd dat het leed ons niet bespaard zou blijven. Aan leed ben ik, als zondig mens, niet onschuldig. Verdriet over het feit dat de ziekte zich zodanig ontwikkelt dat ik nu met emeritaat moet, is er wel. Emoties daarover ook. Maar ik weet me op velerlei wijzen gedragen.”
Of het nu gaat over zijn eigen publicatie over de geestelijke verlatingen en de manier waarop Voetius en Hoornbeek daarover schreven, over de humanistische antischolasticus Petrus Ramus of over de verhouding gevoel, emotie en geloof, de predikant spreekt er bedachtzaam én to the point over.
In een grote kast ligt een keur aan fossielen en kristallen. „Ik word er stil van hoe de Heere God patronen in de schepping gelegd heeft.” Hij zwijgt, kijkt nog eens, iets gebogen, en zegt dan: „Zó mooi, zó mooi.”
Hij wijst op enkele versteende zee-egels met een patroon van vijf sterren, maakt attent op flonkerende kristallen. „Zo kan ik ook intens genieten van het kijken naar bloemen. Uiteindelijk gaat het állemaal om het kennen van Jezus Christus, omdat we zonder Hem niets kunnen doen.”
De geboorteplaats van Van ’t Spijker -een neef van de emeritus hoogleraar- is het Overijsselse Notter (bij Wierden). Zijn vader was tientallen jaren ouderling. Het kerkelijk besef, zeker het christelijke gereformeerde, werd hem met de paplepel ingegoten. „Vader werd op zijn 72e nog afgevaardigd naar de synode. Nooit oefende hij echter aandrang uit om theologie te gaan studeren. Toen ik met hem sprak over mijn roeping merkte ik dat het goed was, al gaf hij ook aan dat er veel onheilig vuur is in het kerkelijk leven.”
Na de hbs studeerde Van ’t Spijker tegelijkertijd natuur- en scheikunde. Op het Meander-College in Zwolle werd hij aangenomen als docent. In die tijd ontstond de roeping tot het ambt. „Roeping is voor mij de innerlijke drang, het dringende bewustzijn predikant te moeten worden. Bij anderen is dat wel eens anders dan bij mij, helderder soms. Dat bracht me wel eens tot vertwijfeling. Maar ik had de overtuiging van mijn roeping wél, anders was ik nooit de kansel opgegaan. Achteraf heb ik de bevestiging van de roeping gekregen.”
Op het admissie-examen werd Van ’t Spijker gevraagd naar zijn passie voor natuur- en scheikunde en naar zijn liefde voor de theologie. „Ik heb de passie voor de natuur behouden, maar de roeping tot Zijn dienst gaat voor”, heb ik gezegd.”
De predikant komt op zijn lievelingsonderwerp als het gaat over de verhouding tussen logica en theologie. „Dat is een onderwerp waarmee je eenvoudige gemeenteleden in de preek niet moet plagen”, relativeert hij. Het verbaast de predikant dat er onder christenen zo gemakkelijk over de verhouding tussen goed en kwaad gesproken wordt in niet-bijbels termen. „Ook bij de bijbeluitleg gaan velen op de klank af, zonder te kijken naar wat er echt staat.”
Het verbaast hem ook dat er zo gemakkelijk over de term normen en waarden wordt gesproken. „Het gaat over normen en begínselen. Onze postmoderne tijd bestaat uit veel scherven met elk hun eigen beginsel. Het gevoel -ik vind, ik ervaar, ik voel- is echter ook door de zonde aangetast. Verbazend hoe snel mensen in onze tijd van scherf wisselen.”
Ds. Van ’t Spijker kijkt ook kritisch naar het gebruik van een begrip als het gevoel. „Het gaat erom dat de Heilige Geest in het hart werkt. Ook via bepaalde technieken kun je gevoelens opwekken. Dat deden de oude Grieken al. Paulus zegt dan dat hij niet met mooie woorden komt, maar met hét Woord. Pas sprak ik iemand, nadat we samen een preek van een collega van me hadden gehoord. Die man zei dat de verkondiging hem niets gedaan had. Daarop vroeg ik hem of hij die preek en de uitleg dan zou kunnen vergeten. Dat was niet het geval. De preek doet dus altijd wat. Alleen deed die preek deze man niet wat híj er -wellicht gevoelsmatig- van had verwacht.”
De studie die ds. Van ’t Spijker deed naar geestelijke verlatingen had een bijzondere oorzaak. „Een belijdeniscatechisant zei me eens dat hij God helemaal kwijt was. Juist in die tijd las ik over de geestelijke verlatingen in boeken van Voetius en Hoornbeek. Ik vroeg of de catechisant het erg vond God kwijt te zijn, of dat het hem misschien weinig deed. „Het is gewoon verschrikkelijk”, was zijn antwoord.”
In de lijn van dat gesprek heb ik toen een kleine studie geschreven. Hoornbeek met name gebruikt in dit opzicht mooie beelden. Bij bewusteloosheid hoor je niets, en zie je niets. Maar daarom ben je nog niet dood. Rome spreekt over geestelijk dorheid. Ik kwam er achter dat Voetius en Hoornbeek bij hun studie over dit onderwerp al inzetten bij een hellenist als Marcus Aurelius. Op cruciale punten trekken Voetius én Hoornbeek, hoewel aansluitend bij anderen, eigen gereformeerde lijnen.”
Zijn neef en toenmalig hoogleraar dr. W. van ’t Spijker zette hem op het spoor van Pierre de la Ramée (Ramus). „Het gaat daarbij om de methode van wetenschap die invloed uitoefende op onder anderen Perkins en Amesius. Omdat mijn roeping kansel en gemeente betrof, en niet alleen de studeerkamer, ben ik daarmee niet doorgegaan. Al heb ik wel veel over de problematiek gelezen.”
Hoe kijkt de predikant aan tegen de in de Christelijke Gereformeerde Kerken bestaande diversiteit? „We realiseren ons te weinig dat ook in de kerk de zonde diep en breed doorwerkt. Als we nu eens beseften dat we eerst elkaars hart moeten winnen. Pas daarna kunnen we echt van hart tot hart spreken.”
Voorlopig blijft het echtpaar in de pastorie wonen. „Misschien dient zich nog een kleine gemeente aan waar ik nog iets kan doen. Dat is geen stoïcijnse lijdzaamheid, maar een leven in afhankelijkheid van de Heere. Hij zorgt voor ons, al vanaf het moment waarop mijn ziekte zich op jeugdige leeftijd openbaarde. De Heere zorgde ook voor ons tijdens de studie. De Heere zal ook voor ons zorgen nu ik met emeritaat moet.”
Hij wacht even, en voegt eraan toe: „Hoe het ook gaat, ik ga niet zelf aan allerlei deuren morrelen. Ik mag het in Zijn handen leggen.”