Commentaar: Kamer vraagt te veel details over Libië
Actie. Dat is maandag het trefwoord voor de Nederlandse luchtmacht. Voor het eerst sinds Afghanistan gaan straaljagers van onze strijdmacht de lucht in voor het uitvoeren van een nieuwe taak: het bewaken van het luchtruim boven Libië.
Wie het politieke debat van de achterliggende weken evalueert, komt tot de conclusie dat er in de Kamer met de nodige reserves gekeken wordt naar de Nederlandse deelname. En die uit zich in een continue discussie.
Afgesproken is dat Nederland participeert in de internationale missie die het wapenembargo tegen Libië handhaaft, waarbij verschillende partijen benadrukt hebben dat het vooral onder leiding van de NAVO moet gebeuren. Heel duidelijk werd gesteld dat eventuele luchtaanvallen op gronddoelen buiten de opdracht vallen. Die blijven de verantwoordelijkheid van Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Wel zal over dergelijke acties overleg met de NAVO plaatshebben.
Bij de Kamer leven terechte vragen over de commandostructuur. Evenzo zijn er onduidelijke regels over de zogenoemde ”rules of engagement”. Mag een Nederlandse piloot nu wel of niet schieten als hij boven Libisch grondgebied in moeilijkheden komt?
Ook goed ingevoerde politieke waarnemers hebben geconstateerd dat de besluitvorming rond Libië tot nu toe niet echt soepel is verlopen. Maar wie even teruggaat in de geschiedenis moet vaststellen dat besluiten rond militaire missies bijna altijd pas na moeizaam overleg zijn genomen en steeds omgeven bleven met veel mitsen en maren. Of het nu om de Nederlandse deelname aan operaties in Joegoslavië, Afghanistan, Kunduz of Libië ging. Steeds was het voor de regering trekken en duwen om een voorstel tot deelname door de Tweede Kamer te loodsen.
Opvallend daarbij is dat er nauwelijks vragen aan de orde komen als: Mag je ingrijpen in een nationale kwestie, zoals de strijd in Libië nu toch is? Evenmin was er aandacht voor de principiële discussie of deze oorlog valt in de categorie rechtvaardige oorlogen of niet. De punten die aan de orde werden gesteld, waren vooral bepaald door de stemming onder het volk.
Vaak ontstaat de indruk dat Nederland zich wel met woorden profileert als hoeder van de democratie, maar terugdeinst als het gaat om concrete daden. Er is een huiver om echt deel te nemen. Dat leidt ertoe dat partijen tot in detail alles willen weten, om zich toch vooral tegenover de eigen achterban te kunnen verantwoorden.
Natuurlijk is het zo dat militaire missies naar conflictgebieden met risico’s zijn omgeven. Daarom is het terecht dat de Kamer van de regering duidelijkheid en garanties wil. De bijna eindeloze discussie voordat de Tweede Kamer instemt met een operatie, maakt geen sterke indruk.
De politieke partijen in Den Haag zouden er beter aan doen de werkelijkheid onder ogen te zien en daar meteen duidelijkheid over te geven aan de kiezer. Dat zou het geloof in de politiek versterken en het aanzien van Nederland in het buitenland verbeteren.
De realiteit is dat het uitvoeren van missies niet zonder gevaar is. Dat is ook niet af te wenden door in Den Haag continu allerlei bedenkingen op te werpen of extra waarborgen te vragen waarvan men bij voorbaat weet dat ze in de praktijk niet zullen werken. Verstandiger is een debat op hoofdlijnen te voeren en dan achteraf een evaluatie te houden waarbij bekeken wordt of de operatie binnen de gestelde kaders is uitgevoerd. Politici die het totale nationale beleid controleren moeten niet bij elke gevechtsmissie van dag tot dag mee willen kijken of alles wel volgens de regels verloopt. Doen ze dat wel, dan zijn ze bezig met controle op de millimeter.