„Calvijn wilde geen theocratie oprichten”
EMDEN – Het is nooit de bedoeling van Calvijn geweest om een theocratie op te richten, in de zin van een vermenging van kerk en staat. Hij was juist uit op ontvlechting van beide ordeningen. Dat bracht hem op één lijn met Kuyper. Maar beiden bleven vasthouden aan de christelijke staat.
Dat stelde dr. Marco Hofheinz dinsdag in het Duitse Emden tijdens de laatste dag van de conferentie Emder Tagung zur Geschichte des Reformierten Protestantismus. Hij sprak over ”Het probleem van de theocratie in het gereformeerde protestantisme”, en belichtte daarbij de theologen Calvijn, Kuyper en Karl Barth. Het onderwerp is actueel, stelde dr. Hofheinz, gezien de discussie over de wenselijkheid van een wereldbeschouwelijk neutrale rechtsstaat.
Calvijn vertegenwoordigt het standpunt dat de staat verantwoordelijk is voor de beide tafels der wet, zo zei de theoloog uit het Zwitserse Bern. „Hij geeft de magistraat toestemming om op te treden tegen godslastering en valse godsdienst. Daarmee is de vervolging van ketters, zoals Servet, mogelijk geworden. De soevereine wil van God ten opzichte van alle terreinen van het leven krijgt bij Calvijn gestalte door een christelijke overheid.”
Toch is Calvijn geen voorstander van theocratie, omdat hij Luthers onderscheiding tussen het wereldlijke en geestelijke regiment overneemt en diens tweerijkenleer gebruikt als middel om zich juist tegen theocratische voorstellingen af te grenzen. „In zijn Institutie stelt hij dat het geestelijk rijk van Christus en de burgerlijke ordening twee totaal verschillende dingen zijn. Hij waarschuwt voor „de Joodse ijdelheid” om het rijk van Christus onder „de elementen van deze wereld” te zoeken en het daarin op te sluiten. Het rijk van Christus is een geestelijk rijk. Hier regeert Christus de kerk door de prediking van het Evangelie en de werking van de Geest.”
Calvijn houdt aan de ene kant vast aan het middeleeuwse ”corpus christianum”; anderzijds werkt hij sterk aan op het afgrenzen van competenties van kerk en overheid. „Hij heeft geleerd dat de burgergemeente en de christengemeente niet meer samenvallen. Daarmee is het calvinistische concept te verenigen met de moderne scheiding van kerk en staat, vooral sinds de verlichting.”
Kuyper
Abraham Kuypers opvatting is die van ”de vrije kerk in een vrije staat”. Zijn calvinisme behelst de absolute soevereiniteit van God over heel het maatschappelijke leven. „Ondanks zijn bezwaar tegen artikel 36 van de NGB pleit ook Kuyper voor de inzet van de overheid tegen godslastering. Om het optreden van de overheid te rechtvaardigen, beroept Kuyper zich op het in ieder mens aanwezige, ingeschapen godsbesef. Strafbaar zijn echter niet godsdienstige afwijkingen, maar is het aantasten van de staatsrechtelijke grondslagen vanwege een valse godsdienst.”
Evenals Calvijn stelt Kuyper dat de overheid niet het zwaard van de Geest draagt. Dr. Hofheinz: „Zowel Calvijn als Kuyper heeft wezenlijk de christelijke staat en een christelijke samenleving voor ogen gehad. Alleen de christelijke religie vormt de grondslag van de staat. Het gaat Kuyper om het systeem van vrije kerken en niet van vrije godsdiensten. Het Woord van God moet heersen, in de kerk en in de staat. Daarin zijn Calvijn en Kuyper het met elkaar eens.”
Secularisering staat
Karl Barth benadrukt ten slotte de volkomen losmaking van de kerk van de staat. De burgerlijke gemeente is volgens Barth „geestelijk blind” voor het Koninkrijk van Christus en kan de christengemeente als openbaring van de Kerk van Jezus Christus niet eren. „Barth juicht de secularisering van de staat toe als positieve ontwikkeling. De staat kan en mag geen tweede kerk zijn. Als de staat spreekt, mag men van hem geen belijdenis van het christelijk geloof verwachten.”
De diepste en ook goddelijke roeping van de burgerlijke gemeente is volgens Barth om ruimte te scheppen voor de verkonding van het Woord. „De weg die zij daartoe moet gaan, is een profane weg van het bevorderen van recht, vrijheid en vrede. Barth heeft theologisch de weg gewezen naar de seculiere rechtsstaat. Hij heeft daarmee het theocratieprobleem beter overwonnen dan Calvijn en Kuyper.”