„Gaddafi krijgt Libië niet meer terug”
APELDOORN – De opstandelingen in Libië moeten snel terrein prijsgeven op de troepen van kolonel Gaddafi. Toch zal de victorie niet voor Gaddafi zijn, stelt onderzoeker Shashank Joshi van het Royal United Services Institute in Londen.
Het gaat sinds vorige week slecht met de opstandelingen in Libië. Zo slecht zelfs dat het Amerikaanse hoofd van de nationale inlichtingendiensten, James Clapper, zich vorige week liet ontvallen dat het Libische regime „op de lange termijn (…) zal overwinnen.” President Barack Obama was niet gediend van zijn uitspraken en haastte zich te zeggen dat hij het niet met de inschatting van Clapper eens is. Toch lijkt hij het gelijk aan zijn kant te hebben.
Inmiddels hebben de strijdkrachten van Gaddafi zich rond de rebellenhoofdstad Benghazi gelegerd. Volgens analisten zullen de troepen nog een zware dobber krijgen aan Benghazi, maar waar de rebellen ongeordend zijn en met veelal verouderde wapens vechten, heeft Gaddafi een georganiseerd leger met veel beter materiaal.
Shashank Joshi van het Royal United Service Institute in Londen, een instelling voor defensie- en veiligheidsvraagstukken, denkt echter niet dat Clapper gelijk zal krijgen. „Gaddafi zal ongetwijfeld in staat zijn om de controle over Libië terug te krijgen, in die zin dat hij openlijke rebellie van de huidige omvang onder controle zal kunnen houden, maar terug naar de situatie voor de revolutie kan hij niet”, zegt hij. Joshi voorziet een slepende guerrilla rond de oostelijke stad Benghazi. Volgens hem zijn Gaddafi’s inlichtingendiensten in het oosten te zwak om de nu uitgebarsten onlusten onder controle te houden.
De onderzoeker wijst erop dat Gaddafi te maken heeft met internationale sancties, waardoor olieopbrengsten en handel permanent onder druk zullen staan. Daarbij is zijn leger sterk verzwakt. Joshi: „Het is onwaarschijnlijk dat hij zijn leger weer op oude sterkte kan brengen. Zelfs Rusland heeft de wapenleverantie aan Libië opgeschort.” Dergelijke factoren zullen de krachtsverhouding tussen rebellenleger en het regime op den duur meer in balans brengen, schat hij in.
„Vergeet bovendien niet”, zegt Joshi, „dat Gaddafi de ogen van de wereld op zich voelt. „Als hij geen militaire interventie van buitenaf wil riskeren, zal hij geen bruut geweld tegen de rebellen moeten gebruiken. Vergelijk het met de positie van Saddam Hussein in de vroege jaren negentig. Die kon de Koerden in het noorden toen ook niet hardhandig aanpakken.”
Joshi erkent dat de machtspositie van Gaddafi al lange tijd op een wankele basis steunde. Maar de rebellie is nu openlijker, onderstreept hij. „Velen die nu luid en duidelijk tegen de regering hebben gekozen, hebben weinig te verliezen en zullen de gewapende strijd wellicht doorzetten. Gaddafi zal daarom geen vaste greep meer op het land krijgen.”
Ondertussen zijn de rebellen in Libië echter op de terugtocht en zit de internationale gemeenschap besluiteloos bij elkaar over mogelijke maatregelen. De opmars van Gaddafi lijkt niet meer te stuiten, en daar verandert een vliegverbod niets meer aan.