Kerken hebben onvoldoende aandacht voor lager opgeleide jongeren
De jongerenproblematiek is een thema dat de laatste jaren op veel kerkelijke vergaderagenda’s staat. Van kerkenraadstafels tot synodes toe buigen ambtsdragers zich over de vraag: Hoe bereiken we de jeugd? Maar in alle drukte en bij alle zorg bestaat het gevaar dat een aanzienlijke groep kerkelijke jongeren uit het zicht raakt.
Oprechte zorg over de komende generatie bestaat er binnen de kerken zeker. In bijna elke consistoriekamer komt minstens één keer in het jaar de jongerenproblematiek ter sprake. Bijvoorbeeld als het catechisatieseizoen begint. Wie komt er nog wel, wie komt er niet meer? En: hoe kunnen we de afhakers nog wel bereiken? Conclusie: men kan niet zeggen dat er binnen de kerk geen aandacht is voor de jongeren.
Helemaal nieuw is die kerkelijke zorg niet. Vanaf de Reformatie hebben kerken aandacht gehad voor het catechetisch onderwijs. Dat is vooral bedoeld om de jeugd te onderwijzen in de christelijke leer.
Nieuw is ook niet dat de kerk beseft hoe moeilijk de jeugd het heeft. Om een voorbeeld te noemen: in 1946 verscheen binnen de Gereformeerde Gemeenten de brochure ”Jeugd in Nood”. De samenstellers van de brochure wilden dat de jongeren zich zouden inspannen om het Woord van God te onderzoeken. Zij hoopten dat de jeugd daartoe ook werd gestimuleerd door ouders en ambtsdragers.
In de inleiding op dit vlugschrift slaakte ds. R. Kok, toen predikant van de gereformeerde gemeente in Veenendaal, een huiveringwekkende noodkreet: „Verwildering, verval en afval, gaan ’t stempel steeds meer drukken op onze jongelingen en jonge dochters. Lees en herlees deze brochure en U gaat steeds dieper blikken in den chaos der ellenden waarin we gekomen zijn door af te wijken van den Heere en ons te keeren tot de wereld.”
De bijna dramatische woorden waarmee de Veenendaalse predikant de brochure inleidde, suggereerden dat er nog nooit zo’n slechte tijd op aarde was geweest als de jaren na de oorlog. Nu, 65 jaar later en bijna drie generaties verder, weten we dat het allemaal nog wel een paar graadjes erger kan. De morele omwenteling van de jaren zestig en de enorme secularisatiegolf van de laatste vijftig jaar hebben zulke ingrijpende gevolgen gehad dat ouderen verlangen naar de rust en regelmaat van de eerste vijftien jaar na de oorlog.
Achteraf blijkt de zorg misschien zelfs overdreven. Een deel van de jongemannen over wie de samenstellers van de brochures zich zorgen maakten, heeft inmiddels een kerkbank versleten in ambtskostuum. Zij dienden als ouderling of diaken. Het is dus toch nog goed gekomen.
Twee dingen. Dat het goed kwam is niet dankzij, maar ondanks het menselijk handelen. God zorgde voor Zijn kerk en Hij zal dat blijven doen. Resultaten en prestaties staan op Zijn conto. Als Christus Zijn gemeente niet zou omtuinen en Zijn schapen niet zou vasthouden, dan zou de kerkelijke gemeente heel snel een verdwaalde en uiteengeslagen bende zijn.
Het tweede is, dat ondanks de bouwgarantie die Christus verbonden heeft aan de bouw van Zijn kerk, de menselijke verantwoordelijkheid helemaal overeind blijft. Als ambtsdragers en ouders zien dat de kerkelijke jeugd van het spoor raakt, dan moeten zij ingrijpen. Hier geldt: plicht roept.
Samenvattend: de jongerenproblematiek is niet nieuw. Ook vroeger was de kerk bezorgd over het navolgende geslacht en spande zich daarom in. Dat de kerk bewaard bleef, is Gods trouw.
Een kerk vol
Toch is er vandaag de dag wel degelijk meer reden tot zorg dan in de jaren na de oorlog. Iedereen weet dat de moderne samenleving waarin we verkeren doortrokken is van de secularisatie en het individualisme. Dat moderne levensgevoel wordt dagelijks ook gevoed door de media. De veiligheid van oude instituties zoals gezin, school en kerk is weggevallen. Jongeren die hun wankele schreden zetten op het pad naar de volwassenheid moeten dat vaak veel te vroeg doen, zonder de begeleidende handen en adviezen van ouderen. Het is immers not done om je bij het zoeken van het goede pad te laten gidsen door autoriteiten. Wie flink is, zoekt zijn eigen pad.
Jaarlijks verlaten enkele honderen hun kerk. Het gaat veelal ongemerkt, maar de uitstroom voltrekt zich gestaag. Onderzoeken naar de oorzaken en analyses van de achtergronden zijn er ook voldoende. Kerken kan daarom niet verweten worden geen oog te hebben voor het probleem. Synodevergaderingen hebben in de achterliggende maanden ruimschoots de tijd genomen om te de jongerenproblematiek te bespreken.
De directeur van het Landelijk Contact Jeugdwerk (LCJ), Kees van Vianen, vertelde op de laatste synode van de Christelijke Gereformeerde Kerken dat in vijftien jaar tijd 5500 jongeren de kerk vaarwel hadden gezegd. Op de synode van de Gereformeerde Gemeenten verzuchte een afgevaardigde tijdens een pauze dat in drie jaar tijd –de periode die normaal gesproken tussen twee synodes ligt– opgeteld een gemeente van duizend mensen de kerk had verlaten. „Een heel kerkgebouw vol.” Dat ouderen zich er niet bewust van zijn dat er jaarlijks een forse aderlating is, kan niet worden gezegd.
Vmbo-leerling
Bij alle aandacht die er is voor de jongerenproblematiek, valt echter op dat in de plannen van aanpak een belangrijke groep jongeren minder aandacht krijgt. Het zijn de vmbo-leerlingen en de mbo’ers.
Kerken kennen deputaatschappen voor studerenden. Ze zijn in gesprek met studentenverenigingen omdat ze zich zorgen maken dat jongeren tijdens hun studie losweken van hun kerkelijke wortels. Er wordt gepleit voor het bijbrengen van apologetische vaardigheden. Want in onze samenleving wordt van christenen steeds meer gevraagd rekening en verantwoording af te leggen van hun overtuiging. Boekjes over apologetiek proberen een handreiking te bieden. Wat zeg je als niet-christenen vragen waarom christenen menen dat ze het enig ware geloof bezitten?
Die kerkelijke zorg is te waarderen. Het is goed dat men zich bekommert over het aanstormend kader van de gemeente. Daarin hebben academici en hbo’ers zeker een plaats. Maar niet vergeten mag worden dat de vmbo’ers en de mbo’ers het grootste deel van de gemeente vormen. Juist die groep dreigt te worden vergeten.
Sprekend voorbeeld is de ervaring die een ouder onlangs vertelde. In zijn gezin waren zowel hoger opgeleiden als kinderen met een vmbo-diploma. In een gesprek over betrokkenheid bij prediking kwam plotseling aan het licht dat een van de jongens die het vmbo hadden gevolgd voor zichzelf de conclusie had getrokken dat de boodschap van zonde en genade niet voor hem bestemd was. Dat was schrikken, vooral ook omdat de ouders dachten in gezinsverband altijd open te hebben gesproken over vragen rond prediking en geloof.
Hoe was deze jongen tot die conclusie gekomen? Het antwoord was: „Jullie praten zo moeilijk. Veel van wat jullie zeggen begrijp ik niet. Vaak gaan begrippen of vragen boven mijn pet. Dus heb ik gedacht: die boodschap zal wel niet voor mij zijn.”
Veelzeggend is ook de betrokkenheid van vmbo’ers en mbo’ers bij het kerkelijk jeugdwerk. Uit het onderzoek ”Om het hart van jongeren”, dat de jeugdorganisatie LCJ vorig jaar publiceerde, blijkt dat deze groep jongeren getalsmatig wel de grootste is in het jeugdwerk, maar procentueel bepaald niet. Een vergelijkbare conclusie trok drs. Coby Meurs-Lambregts uit haar onderzoek onder 900 catechisanten in de Gereformeerde Gemeenten. „Een risicogroep lijken jongens op het vmbo in de leeftijd van 15 tot 19 jaar te vormen.”
Verschillende niveaus
Natuurlijk kan er in de kerkelijke zorg voor jongeren niet zo gedifferentieerd worden als in het onderwijs. Als het op scholen al moeilijk is om te werken met verschillende niveaus, dan is dat in de kerkelijke gemeente zeker het geval. Bovendien is het nog maar de vraag of men dat verschil in capaciteiten binnen de kerk op die manier moet willen oplossen. Gemeente-zijn betekent ook vruchtbaar gebruikmaken van elkaars gaven. Geen competitie, maar dienstbaar zijn; dat moet leidend zijn in het gemeenteleven.
Toch blijven er vragen liggen. Allereerst dienen ambtsdragers, catecheten en jongerenwerkers zich de vraag te stellen of de groep studenten verhoudingsgewijs niet te veel aandacht krijgt en vmbo-leerlingen en mbo-studenten te weinig. Of op zijn minst zou men zich kunnen afvragen of er naast de zorg voor academici en hbo’ers ook geen zorg moet zijn voor de lager opgeleiden. Vooral ook omdat laatstgenoemde groep getalsmatig veel groter is dan de eerste.
Om het concreet te maken: moet er niet naast de boeken over apologetiek voor studerenden ook niet een boekje komen met apologetische handreiking voor timmerlui, automonteurs, winkelpersoneel en schoonmakers? Die hebben het vaak moeilijker dan de wiskundige die op niveau kan discussiëren. Gelukkig dat nu eindelijk een uitgever het idee heeft om een boekje te publiceren onder de titel ”Geloven in de bouwkeet”.
Nog een punt. Binnen veel kerken worstelt men met vragen rond de catechese. Kun je de catechismus of Hellenbroek nog wel gebruiken? Zijn de vragen van nu niet heel anders? Misschien is echter wel de meest prangende vraag of men in de bespreking van de leerstof wil afdalen naar het leven van de jongeren die hun weg moeten zoeken in een vijandige wereld. Inlevingsvermogen en authenticiteit zijn daarbij sleutelwoorden. De leerstof moet concreet gemaakt worden voor de jongeren die in een wereld vol verleidingen staan.
Uitleggen aan collega’s
Uit reacties van jongeren blijkt dat dit laatste soms niet voldoende gebeurt. Om een voorbeeld te noemen: zij weten dat werken op de dag des Heeren ingaat tegen het gebod zes dagen te werken en een dag te rusten. Maar wat als je zelf wel wordt vrijgesteld van het zondagswerk maar toch gevraagd wordt het weekrooster voor de collega’s te maken?
Of: hoe leg je een collega uit dat je de achterliggende week echt een dag vrij wilde zijn omdat het biddag is? Misschien dat dit vroeger ook wel moest, maar dan had je chef nog wel gehoord van de kerkelijke traditie om bid- en dankdag te houden. Hoe ga je om met het verschuiven van werktijden omdat er een belangrijke voetbalwedstrijd wordt gehouden? En: wat doe je als collega’s je proberen te verleiden tot seksuele uitspattingen? Laten ouderlingen niet denken dat hun catechisanten er niet mee in aanraking komen. Juist de lager geschoolde jongeren kunnen dit meemaken.
De vraag van sommige jongelui tijdens catechisatie naar het nut van de leerstof is niet altijd ingegeven door een behoefte om maar kritiek te hebben. Dat komt voor. Maar er zijn ook jongeren die heel concreet met zaken in aanraking komen waar ze geen raad mee weten. De kerkelijke zorg voor jongeren is er zeker. De focus ligt soms eenzijdig op hoger opgeleiden. Bij jongerenorganisaties lijkt dit besef aanwezig, maar in kerkelijke kring zou hier toch meer aandacht voor mogen zijn.