Vrije wil ter discussie
De vrije wil staat ter discussie. Niet zozeer in de theologie, maar in de neurowetenschappen. We worden aangestuurd door ons brein, wordt gezegd. Hoezo dan vrije wil? Zijn we niet gedetermineerd door onze omgeving? Een debat dat in de media heftig gevoerd wordt.
In twee boeken wordt het onderwerp breed verkend. Het boek van Tjeerd van de Laar en Sander Voerman zet uiteen hoe de vrije wil zich verhoudt tot ons denken over thema’s als verantwoordelijkheid, zelfverwerkelijking en bewustzijn. Ze doen dat op een bevattelijke manier, aan de hand van concrete voorbeelden uit de praktijk (drugsverslaafde, massamoordenaar, terrorist: plegen ze hun daden met opzet, of zijn ze niet toerekeningsbaar?) en teksten van belangrijke filosofen, van Socrates tot Sartre. Het boek is met name geschikt voor het vak filosofie in het middelbaar onderwijs (Van de Laar is daar ook werkzaam als docent filosofie).
Het idee van de vrije wil is volgens de schrijvers helemaal niet zo vanzelfsprekend, maar een product van een filosofische ontwikkeling die nog lang niet voltooid is. Het hangt van de filosofische uitgangspunten af of men op grond van hersenonderzoek concludeert dat de vrije wil een illusie is. Het blijkt dat het onderwerp allerminst theoretisch is; wat is bijvoorbeeld de impact van sociale media, peilingen en campagnestrategieën op het vermogen om een weloverwogen eigen keuze te maken?
De bundel ”Hoezo vrije wil?”, onder redactie van Maureen Sie, borduurt voort op het boek van Van de Laar en Voerman en biedt essays van verschillende filosofen en wetenschappers. Sie merkt op dat er nauwelijks een dag voorbijgaat zonder dat wetenschappers claimen te hebben aangetoond dat „de vrije wil niet bestaat.” Neurowetenschappers stellen dat lang voordat wij bewust een besluit nemen, van ons brein af te lezen is wat wij zullen besluiten. Wij zijn het niet die besluiten nemen, maar ons brein.
Daarmee lijkt een probleem geschapen te zijn voor het burgerlijk recht of het strafrecht, want daarin wordt ervan uitgegaan dat de mens over een vrije wil beschikt en dus verantwoordelijk is voor zijn gedrag. Auteurs als Ybo Buruma, Gerben Meynen en Will Tienmeijer betogen dat strafrecht en overheidsingrijpen alleen zin hebben tegen de achtergrond van het feit dat mensen lerende wezens zijn. Als iemand uit vrije wil handelt, is dat gebaseerd op het vermogen om te handelen op basis van motivaties en het gedrag te reguleren op basis van normen en waarden.
Er zijn in de huidige discussie twee kampen: de zogeheten libertariërs, die volmondig zeggen dat de vrije wil bestaat, en de ‘harde’ deterministen, die dit ontkennen. Beide geloven echter in de onverenigbaarheid van de vrije wil en het determinisme, en om die reden worden zij ook wel incompatibilisten (incompatibel = onverenigbaar) genoemd. Volgens Sie nemen beide groepen echter een minderheidspositie in in het hedendaagse debat over de vrije wil. De meerderheid van de filosofen stelt dat determinisme en vrije wil elkaar nodig hebben om moraliteit te begrijpen, zoals in de bundel door Marc Slors, Jan Bransen en Arno Wouters wordt betoogd.
Han van Ruler laat zien hoe in het christendom de nadruk verschoof van het verstandelijke inzicht naar de vrije keuze, van onwetendheid naar onwil. De mens onttrekt zich door zijn vrije wil aan het fatum (noodlot), maar het christendom, met name in het denken van Augustinus, legde paradoxaal genoeg de vrijheid van de wil op allerlei manieren aan banden. De mens is niet langer een potentiële held, zoals de Griekse oudheid beweert, maar een reële zondaar.
In de calvinistische traditie bleef men volgens Van Ruler echter vasthouden aan het idee van de vrije wil. Leidse studenten werden volgens hem in de 17e eeuw „onophoudelijk gedrild” in het juiste gereformeerde onderscheid tussen de geheel vrije aard van de menselijke wil en zijn onvrije staat in het heden. „De wil is in beginsel vrij, maar in zijn huidige toestand van zonde totaal onmachtig. We hebben met andere woorden wel een vrije wil, maar kunnen er sinds Adam en Eva geen goed gebruik meer van maken.”
Naar mijn mening staat deze typering in de lijn van Augustinus, Luther en Calvijn, die altijd het onderscheid tussen de vrije wil (liberum arbitrium) en de vrijheid (libertas) hebben gehandhaafd. De tweede hebben we verloren in het paradijs; de eerste, in de zin van schepselmatige vrijheid (de mens als redelijk en zedelijk wezen), hebben we behouden. Als we die niet zouden bezitten, waren we ook niet meer verantwoordelijk voor onze daden. Wie de vrijheid van de mens als schepsel ontkent, maakt zowel van de zonde als van de genade een lot, iets wat je overkomt en waarvoor je niet verantwoordelijk bent. Zoals de eerste christenen moesten strijden tegen heidens fatalisme (bijvoorbeeld in de gnostiek), zo is tegenwoordig de uitdaging om tegenover materialistische neurologie en deterministische filosofieën de mens als beelddrager van God te stellen.
Bert Keizer schrijft in de bundel dat mensen van reductie houden. Hij doelt onder meer op de neuroreductie, die stelt dat willen eigenlijk een kwestie is van neuronale impulsen. Echter: „Scans zijn onleesbaar tenzij de hersenbewoner gevraagd wordt wat er door hem heen gaat tijdens het vervaardigen van de scan.” Het is volgens hem tot op de dag van vandaag nog steeds niemand gelukt om op samenhangende wijze te spreken over de relatie tussen het geestelijk leven (bedoeld wordt de mens als vrije, unieke persoonlijkheid) en de gebeurtenissen in de hersenen.
Psychiater Herman van Praag betoogde recent in Trouw: „Wat leert breinkennis ons over onze hoop, ons verdriet, onze liefde, onze moraal, kortom: onze geest? Bitter weinig.” Het wonder van het menselijk brein verklaart niet de vrijheid van de menselijke wil. Christenwetenschappers hebben in het huidige debat een wilsvrijheid te verdedigen die enerzijds de zonde erkent en anderzijds tegen welk determinisme (binnen of buiten de wetenschap) dan ook de wil als menselijke wil redt.
Vrije wil. Discussies over verantwoordelijkheid, zelfverwerkelijking en bewustzijn, Tjeerd van de Laar & Sander Voerman; uitg. Lemniscaat, Rotterdam, 2011; ISBN 978 90 477 0330 3; 216 blz.; € 24,95;
Hoezo vrije wil? Perspectieven op een heikele kwestie, Maureen Sie (red.); uitg. Lemniscaat, Rotterdam, 2011; ISBN 978 90 477 0331 3; 216 blz.; € 19,90.