Bidden: je ziel uitgieten voor het aangezicht van God
APELDOORN – Bidden. Een gewoon woord voor een onmogelijke zaak. Het is kloppen zonder ophouden, zuchten zonder woorden, Het is je ziel, je kern, alles wat je bezighoudt, uitzeggen en uitgieten voor het aangezicht van God.
Hanna bidt. In de tabernakel in Silo. Ze vraagt God of Hij haar geven wil wat ze het liefste heeft: een zoon. Maar Eli, de hogepriester, vertrouwt het niet. Hanna bidt namelijk niet hardop. Is die vrouw dronken? „Doe uw wijn van u”, bitst de dienaar van God tegen de biddende vrouw.
Maar Hanna laat zich niet uit het veld slaan. „Ik ben een vrouw bezwaard van geest; ik heb noch wijn noch sterke drank gedronken, maar ik heb mijn ziel uitgegoten voor het aangezicht des Heeren.”
Je moet maar durven. En Hanna dúrft. Ze leert de hogepriester en passant wat bidden inhoudt. Ze heeft verdriet en daarover heeft ze, vanuit de veelheid van haar gedachten zoals ze het noemt, gesproken met de Allerhoogste.
Opmerkelijk trouwens dat het hier een vrouw is die met de hogepriester van Israël spreekt over het gebed. Niet minder opmerkelijk is het dat ze zegt te bidden voor zoiets aards als een kind. Ze heeft het niet over zonde of schuld. Evenmin over haar geestelijke ellende. Ze huilt over haar gewone, alledaagse misère. Over het feit dat zij, als joodse vrouw, intens lijdt vanwege het feit dat ze geen kinderen heeft. Daarmee gaat ze naar de tabernakel. En daarover spreekt ze met de Eeuwige.
Hanna houdt biddag. Thuis is de situatie zo ongeveer onhoudbaar geworden. Haar man heeft twee vrouwen: Hanna en Peninna. De laatste heeft kinderen, de eerste niet. En Peninna laat geen gelegenheid onbenut om Hanna daarmee te sarren. Daarom huilt Hanna veel en eet ze niet.
Ieder jaar trekken ze op naar Silo. Man, vrouwen én de kinderen van Peninna. Al haar zonen en haar dochters, staat er te lezen in 1 Samuël 1. En ieder jaar weer ziet Hanna met lede ogen het gebeuren aan. En ieder jaar weer stijgt het water van haar verdriet een paar centimeter.
En dan, in dit specifieke jaar, gebeurt het. De kritieke grens is bereikt en de dijk van haar verdriet breekt door. Er is geen houden meer aan. Ze knielt in het heiligdom en giet al haar ellende, verdriet en pijn uit voor Gods aangezicht. Onder het toeziend oog van hogepriester Eli.
Maar pastoraat blijkt niet Eli’s sterkste kant. Hij ergert zich aan de vrouw die daar ligt. Ze is vast dronken, denkt hij.
Stop toch eens met drinken, vrouw, roept hij haar toe. Maar in plaats van dat ze zich schuldbewust uit het heiligdom verwijdert, vertelt Hanna de dienaar van God in ronde woorden wat er écht aan de hand is. Het gaat niet om wijn, maar om pijn.
De geschiedenis verhaalt niet van het schaamrood dat over het gezicht van Eli golft als hij het levensverhaal van Hanna hoort. Maar het kán bijna niet anders of hij schaamt zich. Ook dienstknechten van God kunnen zich blijkbaar vergissen.
Er staat niet in het Bijbelgedeelte dat hij doorvraagt naar de inhoud van het verdriet van Hanna. Het lijkt erop dat dat hij niet voor een tweede keer een fout wil begaan. In plaats van de psycholoog, ontwaakt de priester in hem. Is het niet zijn taak om priester te zijn en om te zegenen? „Ga heen in vrede en de God Israëls zal uw bede geven die gij van Hem gebeden hebt”, zegt hij.
Dat is genoeg voor Hanna. Ze heeft geen enkele garantie, maar ze weet dat God haar geven zal wat ze Hem gebeden heeft.
Thuis kan ze onmogelijk aangeven waar het bidden overspoeld werd door het danken. Maar het gebeurde wel. Haar biddag werd een dankdag. Omdat God hóórt. Daarom alleen.