Curieus rondneuzen bij dood en levenseinde
AMSTERDAM – Ook onder hen die zich christenen noemen, staat het bestaan van de hel meer en meer ter discussie. Zou er écht zoiets als een rampzaligheid zijn? In de lijvige studie ”Tussen hemel en hel; sterven in de middeleeuwen” wordt uitvoerig nagedacht over de hel. Maar in de middeleeuwen wist men er ook al geen raad mee.
Ook al is de Bijbel in dít opzicht een open boek, het heeft de mens altijd al geïntrigeerd hoe het zielen na de dood vergaat. In de middeleeuwen waren er meerdere theorieën. Die zouden volgens een van de auteurs in dit boek veroorzaakt zijn doordat de Bijbelse bronnen daar vaag en beknopt over zouden zijn. De Bijbel spreekt echter onomwonden en niet mis te verstaan over een worm die niet sterft en over vuur dat nooit wordt uitgeblust (Jes. 66:24). Gesproken wordt over de buitenste duisternis (Matth. 8:12), waar wening zal zijn en knersing der tanden (Luk. 13:28).
Middeleeuwse kunstenaars lieten zich echter liever inspireren door buiten-Bijbelse bronnen, zoals apocriefe geschriften, visionaire teksten en „reisverslagen van zielen in het hiernamaals”, met als gevolg veel bedenkelijke maar toch ook aangrijpende illustraties over zielen in het vagevuur, engelbewaarders, de afzichtelijkheid van de boze en de duistere put van de eeuwige ondergang. Misschien valt echter veel van dit gebied onder artikel 13 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: „En aangaande hetgeen Hij doet boven het begrip des menselijken verstands, datzelve willen wij niet curieuselijk onderzoeken, meer dan ons begrip verdragen kan.”
Het thema van het hiernamaals is onderdeel van het boek ”Tussen hemel en hel” (uitg. Amsterdam University Press, Amsterdam; eindredactie Alexandra De Poorter). Het boek begeleidt de gelijknamige tentoonstelling in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel. De tentoonstelling loopt tot 24 april.
Het wetenschappelijk getoonzette boek stelt dat velen de dood als het definitieve einde beschouwen. „Bovendien is de dood in onze hedendaagse, westerse samenleving zo goed als onzichtbaar.” In de middeleeuwen was de dood veel meer dan nu dagelijkse realiteit. „In periodes van epidemieën, hongersnood of oorlog loerde hij zelfs om elke hoek. Voor de middeleeuwen betekende de dood ook niet het einde.”
De expositie en het boek brengen in beeld hoe mensen tussen 600 en 1600, vooral in Noordwest-Europa, met de dood omgingen. Schilderijen, beeldhouwwerken, iconen, miniaturen en grafmonumenten laten nog iets zien van de angst óf van de verwachting van de middeleeuwse mens.
Thema’s die langskomen zijn ziekte, doodsstrijd, vrees voor het einde, hoop op een eeuwig leven, het laatste oordeel, het dodenrijk, grafvelden, begraafplaatsen in de kerk en kerkhoven buiten de kerk, begrafenisrituelen, spoken en geesten, grafgiften en grafzerken.
Onvermijdelijk is dit een boek geworden vol beenderen, knekels en schedels. Het valt in delen uiteen: de realiteit van de dood, begrafenisrituelen, hygiëne en gezondheid, de dood op het slagveld, begrafenishandelingen, sterven op het platteland en de laatste rustplaatsen van de groten der aarde.
In de middeleeuwen werden begraafplaatsen drukbezocht. Het was niet alleen maar een ruimte waar teraardebestellingen plaatsvonden. Kerkhoven hadden een veelzijdige, sociale functie. Ze deden dienst als boomgaard, plaats voor rechtspraak en voor de zondagmiddagwandeling.
Van commerciële activiteiten op een begraafplaats schrok ook niemand terug. Tussen graven en zerken werd soms druk gekocht en verkocht, luidkeels bij opbod. Een graf met een hoge steen was een perfecte uitstaltafel voor een marskramer. Men maakte dat goed door vooraf een gebed te doen voor de degene die onder hen begraven was.
Hoezeer men in de middeleeuwen ook in het duister tastte over de werkelijkheid na het sterven, men had in die tijd toch meer respect voor de dood en voor wat daarmee samenhing dan nu. Wat dat betreft zouden we wel eens bij onze voorvaderen in de leer mogen, want al het hedendaags nieuwsgierig rondneuzen in de wereld van dood en levenseinde heeft nog nooit veel goeds opgeleverd.
Het inleidend woord van dit boek besluit met: „Maar zowel voor rijk als arm bleef (en blijft) de dood uiteindelijk onafwendbaar.” Waarmee, hoe spijtig, niet genoeg oog is voor het gegeven van alle tijden dat er ook mensen waren (en zijn) die met Guido de Brès reikhalzend naar hun laatste dag hebben uitgezien.