Apologetiek sneeuwt onder
Verantwoording afleggen van het christelijk geloof is een roeping. Maar apologetiek sneeuwt in de reformatorische gezindte onder, stelt drs. J. J. Grandia.
Tijdens de les stak Johan zijn vinger op. Het ging over de verschillen tussen de kerken. „Meneer, wat heb ik hier aan?” Het werd nog stiller. „Ze willen weten waarom ik naar de kerk ga.” Gelijk de vraag teruggespeeld de klas in. „Waarom ga jij naar de kerk, Tineke?” „Omdat het moet van mijn ouders.” Onderdrukt gegrinnik bij een paar belhamels. „Waarom gaan jullie naar de kerk, jongens?” was nu de vraag aan hen. Ze reageerden amper. Ergens van achteren hoorde ik fluisteren: „Om een nieuw hart te krijgen.”
Dit voorval laat drie dingen zien. In de eerste plaats zitten jongeren niet te wachten op theoretische verhalen. Ze willen weten waarom we christenen zijn en hoe we het christelijke belijden neerzetten tegenover onze medemens die heel andere ideeën heeft. In de tweede plaats laat het zien dat jongeren graag een goed weerwoord willen hebben op allerlei vragen die anderen aan hen stellen. En ten slotte weten jongeren nog niet goed raad met het formuleren van het hoe en het waarom van het christelijk belijden.
Natuurlijk, we weten allemaal dat we moeten bidden voor ons eten. God geeft ons het voedsel en Zijn Zoon bad en dankte ook voor het eten. Maar hoe breng je dat in de praktijk, op je eerste werk- of schooldag buiten de reformatorische gezindte? Vraag je alleen links en rechts om stilte? Of aan de hele tafel? Of bid je zachtjes in jezelf, zonder dat iemand het merkt? Onze jongeren zitten met die praktische vragen. Daarom is toerusting zo heel hard nodig.
Reformatorische scholen bereiden jongeren voor op de maatschappij. Op het alleen staan in de wereld, omdat de wereld christenen haat. Gewoon omdat ze christen zijn. Maar ze bereiden je ook voor om als christen een volwaardige plaats in de samenleving in te kunnen nemen. Omdat het christelijke belijden terdege inhoud en zeggingskracht heeft. Bij geschiedenis wordt gewezen op de leiding van God in de loop der eeuwen, bij maatschappijleer komen allerlei maatschappelijke thema’s vanuit Gods Woord voor het voetlicht, bij algemene natuurwetenschappen wordt het creationisme besproken. En bij godsdienst wordt aan apologetiek gedaan. Sommige scholen hebben zelfs een apart vak ”tovo”, toerusting en vorming.
Apologetiek
Onder apologetiek verstaan we de uitleg, verdediging en communicatie van het christelijke belijden tegenover de ander. Dat is een bijbelse opdracht. We lezen duidelijk in 1 Petrus 3:15: „En zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk, die u rekenschap afeist van de hoop die in u is, met zachtmoedigheid en vreze.” Wie Grieks kan lezen, stuit in deze tekst op het woord ”apologia”. Dit is vertaald met: verantwoording.
We hebben de ander een antwoord te geven op vragen die ons gesteld worden. Altijd. Overal. Zonder onderscheid. We moeten in staat zijn een zinnig gesprek te voeren over de vraag of religie geen inbeelding is. Over de vraag of God wel bestaat. Over de vraag hoe we weten dat de Bijbel Gods Woord is. Op de vraag hoe wij weten dat het christendom de enige ware religie is, terwijl er zo veel andere godsdiensten zijn die ook de waarheid claimen. Ook geeft Petrus de toonhoogte van het gesprek aan. Niet drammerig. Niet uit de hoogte. Maar in alle zachtmoedigheid en in vreze. Dus in onze verantwoording nagaan wanneer, hoever en bij wie het nuttig is te spreken.
Noodzaak en manco
Het is heel goed dat leraren godsdienst aandacht aan apologetiek geven. Jongeren in de hogere klassen worstelen met deze vragen. Ze willen er graag een verantwoord antwoord op krijgen. Voor henzelf, ter geruststelling. Zo van: „Zie je wel, de ander heeft geen gelijk. Wat de dominee zegt, is waar.” Om innerlijke twijfel weg te nemen. Maar ook omdat ze opzien tegen de confrontatie met de mensen die niet van God weten. Apologetiek voorziet in een behoefte, het wordt als nuttig ervaren.
Ondanks de toenemende belangstelling voor apologetiek is het tegelijk de schrijnende ervaring dat er weinig goede boeken en artikelen te vinden zijn voor jongeren over dit onderwerp. Veel artikelen zijn te hoog gegrepen, te filosofisch. Of ze zijn Engelstalig. Het productiefst in deze richting is de evangelische beweging. Maar lang niet alles wat daar geschreven wordt, kunnen we in de gereformeerde gezindte gebruiken.
Hoe komt het dat we zo weinig apologetische boeken in deze kring hebben? Wanneer ik leerlingen de vraag stel of ze wel „rekenschap afleggen van het geloof” krijg ik meestal, naast alle bijval, ook een paar schuchtere reacties in de trant van: „Daar heb je toch een nieuw hart voor nodig?” Laten we wel wezen, dat is een juiste reactie. Hoe kun je ooit met liefde over God in Christus spreken wanneer je Hem niet kent en liefhebt? Hoe kun je ooit als een licht in de wereld zijn wanneer je hart duister is? Een juiste reactie. Het gaat in 1 Petrus 3:15 toch ook over de verantwoording van de hoop die ín je is? Dus eerst een persoonlijk, waar en zaligmakend geloof en daarna pas het getuigen van de hoop die in je is. Dat is een bijbelse orde. Een verantwoorde orde.
En toch, en toch, we hebben ervoor te waken deze insteek niet als een afschuiver gebruiken. Zo van: ik ben onbekeerd, dus ik heb de ander niets te zeggen. Bij ouderen merken we wel eens die neiging. Mensen schamen zich soms voor hun overtuiging. Of beter gezegd, ze hebben zich de christelijke geloofsovertuiging nog niet eigen gemaakt. En daardoor hebben ze nog geen persoonlijke overtuiging. En kunnen ze dus ook nog geen verantwoording daarvan afleggen.
Misschien dat daar een pijnpunt ligt. Wie vreemdeling is van genade, heeft een dubbele last. Naast de verzuchting om een nieuw hart, ook de verzuchting de naaste in de weg te staan. Door onder andere maar slecht te kunnen uitleggen wat het christelijke belijden precies inhoudt.
Roeping
Wordt die last gevoeld? We kunnen precies aan elkaar vertellen hoe God een mens bekeert. Maar kunnen we aan buitenkerkelijken uitleggen waarom de Bijbel toch echt Gods Woord is? De islam niet tot God brengt? Of, hoe het mogelijk is te spreken over een God die we niet zien en tasten? Ligt daar geen manco? Zijn we, wanneer het gaat over het spreken over God en Zijn dienst niet te veel gericht op de eigen kring, te weinig gericht op mensen die daar buiten leven?
Daarmee is niet gezegd dat met het lezen van een paar goede boeken we vanzelf wel antwoorden vinden die we vlotweg op de juiste wijze kunnen doorgeven. Wanneer de apostelen bezorgd zijn over het afleggen van verantwoording voor de aardse rechter, zegt Christus hun dat ze niet bezorgd hoeven te zijn: „Want de heilige Geest zal u in dezelve ure leren, hetgeen gij spreken moet.”
Daarom hoeven we onze jongeren niet krampachtig toe te rusten. En blijft de eerste vraag: Mijn ziele, doorziet gij uw lot, hoe kunt gij rechtvaardig verschijnen voor God?” Maar, we hebben wel degelijk ook de opdracht om elkaar zo veel mogelijk handvatten mee te geven, zodat we in staat zijn een zinnig gesprek te voeren over het reformatorische belijden. In de hoop dat de ander jaloers zou worden.
Ik wil hier een pleidooi voeren voor apologetische gerichtheid in onze gezindte. Laten wij als docenten voortdurend aandacht schenken aan deze vragen. Laten jeugdbonden jongeren over deze onderwerpen voorlichten. Moge onze predikanten in de verkondiging aandacht schenken aan deze vragen. De catechiseermeesters op de catechisatie, de kranten in de vorming van een opinie. De tijdgeest vraagt erom. De medemens vraagt een legitimatie van ons belijden. Vraagt er nog om. Kunnen wij die geven?
De auteur is docent godsdienst in het middelbaar onderwijs en doceert het vak apologetiek aan de Cursus Godsdienstonderwijs van de Gereformeerde Gemeenten.