Het sjofelste en allermooiste kerkboek
In Odoorn is een straat naar hem genoemd en een standbeeld voor hem opgericht. Dominee Harm van Lunzen (1897-1969), vurig voorvechter van de echte vrijzinnigheid. In 1945 stichtte hij het blad –nu ja, het blaadje– Zwingli. En in 1948 richtte hij de Zwinglibond op. Niet voor ”ietsisten” of voor lieden die in de volksmond al te gemakkelijk vrijzinnig worden genoemd, maar voor ”principieel-vrijzinnigen”. Hij brak met de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden omdat die te orthodox zou zijn en te meegaand met de nieuwe kerkorde van de Hervormde Kerk (1951). Die kerkorde was hem een doorn in het oog en elke dag werd hij eraan herinnerd: O Doorn!
Van die principiële vrijzinnigheid heb ik me vanaf 1970 grondig op de hoogte gesteld door het lezen van Zwingli, in bijdragen van hen die het stokje van hem hadden overgenomen. Ik kwam Van Lunzen toen al niet meer tegen, want in 1969 was hij overleden. De man die zijn leven lang in woord en geschrift vurig had geijverd voor verkeersveiligheid, was uitgerekend bij een verkeersongeluk om het leven gekomen.
Een deel van zijn felle artikelen is echter vastgelegd in de bloemlezing ”Gloed van een vurig hart”. Dat geeft de mogelijkheid tot een inhaalactie. Van Lunze doet zich in die bloemlezing kennen als een mens met een sociaal bewogen hart en een sterk rechtvaardigheidsgevoel. In de jaren dertig protesteerde hij fel tegen de beïnvloeding van de landbouwers in Drenthe door nationaalsocialistische ideeën in het Agrarisch Nieuwsblad, door hem aangeduid als ”groen vergif”. In de jaren vijftig protesteerde hij even vurig tegen de onmenselijke behandeling van ex-NSB’ers in Kamp Westerbork.
Nochtans bleek de geharnaste strijder op een bepaald moment behalve vrijzinnig gelovig ook goedgelovig. Hij werd slachtoffer van een schilderijenzwendel door vier Hagenaars. Voor 88.000 gulden had hij reproducties gekocht van doeken die bij elkaar nog geen 10.000 gulden waard waren. Onder de schilderijen was een ‘Rembrandt’, die voor 18.000 gulden was verzekerd maar slechts 250 gulden waard was. De dominee had zelf „geheimzinnig” gedaan bij de transacties, eenmaal zelfs in de kerk. „Als de koster binnenkomt, doen we maar net of we de kerk bezichtigen”, had Van Lunzen tegen de zwendelaars gezegd.
Maar nu over zijn sjofele kerkbijbel: netjes behandeld, maar intussen „kapot-gebruikt”, „oud en afgeleefd.” Het was „een afleggertje” van „één onzer allertrouwste kerkgangers van vele jaren.” Die had het jaren gebruikt „in zijn rustige gespannen aandacht voor de dingen des geestes.” Van Lunzen stelde er Bijbels tegenover waar „de lucht van de boekwinkel nog aan hangt.” In zijn Kerkkrantje richtte hij zich tot zijn 700 lidmaten en allen „die vóór hen, hier of elders, lidmaat werden”: „Ik hoop dat uw kerkboekje er ook eens erg sjofel zal gaan uitzien. Als u mij het stuk-gesleten exemplaar komt tonen, krijgt u van mij een nieuw.”
Dat hadden we wellicht niet verwacht van zo’n principieel-vrijzinnige dominee. Welke principieel-orthodoxe zegt, nee doet het hem na? Het sjofelste kerkboek was voor hem „het allermooiste.” Hij maakte er een foto van!