De plicht tot volwassenheid
Een mens is pas –geestelijk– volwassen wanneer hij met God in het reine komt, betoogt de Deense denker Sören Kierkegaard. Als het eeuwige niet doorbreekt in de mens, stokt zijn geestelijke ontwikkeling en blijft de mens wat hij al was: vertwijfeld, onvrij en ten diepste niet volwassen.
Uitgever Buijten & Schipperheijn is in de serie ”Motief” gestart met een reeks van twaalf deeltjes waarin zogeheten „opbouwende toespraken” van Sören Kierkegaard (1813-1855) worden opgenomen. Het gaat om algemeen religieuze beschouwingen over de mens in zijn verhouding tot God en tot de wereld. Het zijn dus geen preken. Kierkegaard beschouwde zich namelijk niet als een prediker die krachtens het ambt „met volmacht” kon spreken, maar ‘slechts’ een denker die „opmerkzaam maakt” op het religieuze. In die woorden zit natuurlijk de nodige ironie, want Kierkegaard toont in deze beschouwingen dat hij een scherp inzicht in de religieuze toestand van de mens heeft waar een doorsneepastor jaloers op zou zijn.
Met veel psychologisch inzicht in het gewone menselijke leven laat Kierkegaard zien waar het in het leven om te doen is: authentiek mens zijn en in het reine komen met je eeuwige bestemming. Waar dat niet gebeurt, is de mens ook niet vrij ten aanzien van dit aardse leven. Het komt er voor de mens op aan om ”onverdeeld één ding te willen” (zoals de titel van een van de bundels luidt), en dat is het eeuwige. „Wat helpt het hem, als hij met volle zeilen en met de meewind van gejuich en bewondering door de wereld heen komt, wanneer hij dan strandt op de eeuwigheid.”
Kierkegaard hekelt alle gewichtigheid in de wereld, het prat gaan op (meestal vermeende) verschillen, het zoeken naar eer en aanzien, het verabsoluteren van aardse genoegens – het zijn ten diepste uitingen van de geestelijk onvolwassen mens die zich aan dit leven hecht. Het gaat Kierkegaard om innerlijkheid, echtheid, verantwoordelijkheid voor levenskeuzes.
Leven betekent kiezen, „onverdeeld” het ene willen. Een vogel kan geen twee heren dienen. Ook al dient hij God niet, hij is er alleen tot Gods eer. Maar de mens bevindt zich in de situatie dat hij móét kiezen: God óf de wereld liefhebben. Die strijd wordt in het binnenste van de mens gevoerd. Het heerlijke is volgens Kieregaard dat de mens mág kiezen, maar het is tegelijk de „verschrikkelijkste” strijd, omdat er ook gekozen móét worden, namelijk het hoogste. „Die strijd is verschrikkelijk, de strijd in het binnenste van een mens tussen God en de wereld. Dat je de keus hebt, is een zowel heerlijke als gevaarlijke conditie.” En: „Een keus is een goed dat je nooit meer kunt kwijtraken, het blijft bij je, en als je er geen gebruik van maakt: als een vloek.”
Deze keus kan de mens niet uitstellen, want hoe langer dat hij dat doet, des te verder verwijdert hij zich van God. „Lang overwegen is hier allesbehalve ernstig, het bewijst juist een gebrek aan ernst, en dat bewijst het doordat het besluiteloosheid blijkt te zijn.”
Het diepste doel van de opbouwende voordrachten is dat het eeuwige in de mens zal overwinnen. Feitelijk bestaat er maar één weg, geeft Kierkegaard aan: de weg omhoog naar God. „Want eeuwig gezien zijn er nooit twee wegen, ook al is er een tweesprong; er is maar één weg, de andere weg is de dwaalweg.”
De mens is pas mens als hij in het reine komt met God en voor Hem leeft. „Een mens die er niet is voor God is ook niet zichzelf, en jezelf zijn kun je alleen door in Hem te zijn Die er in en voor Zichzelf is.” En omgekeerd: „God vermoorden is de verschrikkelijkste zelfmoord, God helemaal vergeten is voor een mens de diepste val, geen dier kan zo diep vallen.”
Een mens moet als een kind zijn, stelt Kierkegaard. Maar tegelijk heeft hij de opdracht om te groeien tot volwassenheid. Het feit dat de mens zorgen heeft, betekent dat hij meer is dan het dier. Het is zelfs de grootheid en volmaaktheid van de mens dat hij zorgen heeft. Hier resoneert het feit dat de mens het beeld van God is en bestemd is voor het eeuwige. De vogel leeft in het ogenblik, maar de mens is met zijn bewustzijn in contact met iets waarvan de vogel niets weet: het toekomstige.
Een belangrijke categorie in het denken van Kierkegaard is dat de mens een synthese is tussen het tijdelijke en het eeuwige, waarvan het bewustzijn (letterlijk: een bewust-zijn) getuigt. „Omdat een mens bewustzijn is, is hij de plaats waar het eeuwige en het tijdelijke elkaar voortdurend raken, waar het eeuwige doorbreekt in het tijdelijke.”
Van de dieren en de lelies valt te leren dat de mens zich niet moet afbeulen op deze aarde, maar blij, eenvoudig, rustig, vertrouwend zijn weg moet gaan. „Alle wereldse zorgen komen eruit voort dat een mens er niet genoeg aan wil hebben mens te zijn, dat hij in het bezorgd vergelijken haakt naar de verschillen.” De heiden heeft immers zorgen voor de dag van morgen, „die onzalige dag, die de uitvinding is van praatzucht en ongehoorzaamheid.”
Kierkegaard schrijft diepe dingen over de echte overvloed. Wat God elke dag geeft, is genoeg. De vogel heeft geen overvloed, kent de zorgen daarvan ook niet. Wie zich aan de hemelse Vader toevertrouwt, is werkelijk vrij en onafhankelijk. „Afhankelijk zijn van je schatten, dat is afhankelijkheid en zware slavernij. Afhankelijk zijn van God, volkomen afhankelijk, dat is onafhankelijkheid.”
Kierkegaard biedt algemeen religieuze beschouwingen. De naam van Christus komt er niet in voor. Dat is wel het geval met de (expliciet) christelijke redevoeringen die Kierkegaard óók publiceerde. Dat neemt niet weg dat deze teksten de levenssituatie van de mens scherp ontleden, God midden in het dagelijkse leven plaatsen, levensernst en levensvreugde met elkaar verbinden en de mens uit de schuilhoeken van zijn geesteloosheid wegjagen. Wie uit handen van God wil blijven, krijgt niet alleen God tegen maar ook zichzelf.
Onverdeeld één ding te willen, Onbezorgd als de vogel en de lelie en Leren van de lelie en de vogel, Sören Kierkegaard; uitg. Buijten & Schipperheijn, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 5881 491 3, 978 90 5881 481 4 en 978 90 5881 478 4; 136, 144 en 152 blz.; € 15,- per deel.