Opinie

Vloekverbod heeft een belangrijke functie

Vloeken is een grove zonde. Christenen ervaren het terecht als schokkend als Gods Naam gelasterd wordt. Maar de moderne samenleving laat zich steeds minder gelegen liggen aan de bezwaren tegen het ijdel gebruik van Gods Naam.

W. B. Kranendonk
12 February 2011 19:12Gewijzigd op 14 November 2020 13:41
Foto Bond tegen het Vloeken
Foto Bond tegen het Vloeken

Het derde gebod is het eerste en enige van de Tien Geboden dat afsluit met een bedreiging. De Heere zal niet onschuldig houden die Zijn Naam ijdel gebruikt. De Heidelbergse Catechismus geeft als verklaring hiervoor dat er geen groter zonde is dan de lastering van Gods Naam. Terecht dat christenen heftig in verzet komen als er sprake is van godslastering.

Niet-christenen beweren wel eens dat die verontwaardiging van christenen over het misbruik van Gods Naam te maken heeft met hun uniek lange tenen. Anders gezegd: als er een vloek valt, moeten christenen niet zo moeilijk doen. Ze dienen maar tegen een stootje te kunnen.

Toch is die verbijstering van christenen over aantasting van Gods Naam niet zo bijzonder. Ook bij andere aanhangers van theïstische godsdiensten is ze te vinden. Deze religies kenmerken zich door een diepe verering van hun god. Wie de naam of de eer van die god beschadigt, wacht de zwaarste straf. Zo volgde er bij het oude jodendom de doodstraf door steniging op het schenden van de naam van Jahweh. En wie in islamitische landen de naam van Allah lastert, wacht ook de doodstraf. Kortom, de zinsnede „Hij zal niet onschuldig houden”, is niet uniek. Het hartgrondig bezwaar tegen vloeken heeft ook niets te maken met overgevoeligheid van christenen.

Wetsvoorstel

In politieke kringen is er de laatste jaren regelmatig heftig over gedebatteerd of vloeken wettelijk verboden moet zijn en strafbaar moet worden gesteld. Nederland kent sinds 1932 een verbod op smalende godslastering. De aanleiding tot het invoeren van deze wettelijke bepaling waren de publicaties in het communistische blad De Tribune, dat rond 1930 diverse godslasterlijke artikelen en spotprenten publiceerde. Voor minister Jan Donner, de grootvader van de huidige minister Donner, was dit reden tot het indienen van een wetsvoorstel. Op openbare godslastering in woord of geschrift kwam een gevangenisstraf van een tot drie maanden dan wel een geldboete van 100 of 150 gulden te staan.

Donner ontmoette met zijn voorstel sympathie van confessionele politici en scherpe kritiek van niet-confessionelen. Opvallend is dat de staatkundig gereformeerden, de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij en de CHU’er Slotemaker de Bruïne ook bezwaar hadden. Zij vonden de voorgestelde maatregelen niet ver genoeg gaan en stemden samen met de socialisten en de liberalen tegen. Laatstgenoemden vonden dat de staat zich niet moest inlaten met godsdienstige zaken. Donner repliceerde dat de vrijheid van godsdienst en van meningsuiting niet betekent dat er sprake is van een ”état athee”, een atheïstische staat. Opmerkelijk is dat zijn kleinzoon in het debat over dezelfde kwestie in november 2004 in het dagbad Trouw schreef zich als bewindsman verplicht voelde te strijden tegen „uitbraakselen der hel.”

Ondanks allerlei discussies in de achterliggende jaren over afschaffing van het wettelijk verbod op smalende godslastering staat nog steeds in het Wetboek van Strafrecht (artikel 147) dat dit is verboden als dat in het openbaar wordt gedaan en krenkend is voor godsdienstige gevoelens. Evenzo is het verboden om geestelijken „in de waarneming van hun bediening” te bespotten, voorwerpen die aan de eredienst zijn gewijd te beschimpen en godslasterlijke teksten uit te geven of ten gehore te brengen. Wie dat als uitgever bij herhaling doet, kan zelfs uit zijn beroep worden gezet. Toegegeven, in de praktijk komt er van handhaving van dit verbod weinig terecht. Maar het feit dat dit nog altijd in het Wetboek van Strafrecht staat, is wel een signaal. Dat is voor mensen die vasthouden aan de Bijbelse geboden te mager, maar nog altijd meer dan dat de wetgeving niets over vloeken zegt.

APV

Dat signaal gaat ook uit van het vloekverbod dat in de algemeen plaatselijke verordening (APV) van een aantal gemeenten is opgenomen. Op dit moment is dat nog in zeventien gemeenten het geval. Tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw kenden meer gemeenten dit verbod. Maar op 5 juni 1986 vernietigde de kroon bij Koninklijk Besluit het vloekverbod van zeven Veluwse gemeenten, omdat dit strijdig werd geacht met artikel 7 van de Grondwet, waarin de vrijheid van meningsuiting wordt gegarandeerd. In de meeste andere gemeenten die een vloekverbod kenden, werd het nadien afgeschaft.

Toch is later door verschillende lokale overheden geprobeerd opnieuw een antivloekbepaling in de APV op te nemen. Door in de formulering het uiten van meningen waarover artikel 7 van de Grondwet spreekt, uit te sluiten van het verbod, pogen zij het artikel juridisch houdbaar te maken. Nartuurlijk weet iedereen dat dit artikel nauwelijks uitvoerbaar is. Maar door een vloekverbod in de APV te hebben, maken gemeenten wel duidelijk dat een vloeker ver over de schreef gaat.

Niet uniek

In weerwil van wat godsdienstcritici willen doen geloven is een antivloekbepaling in de wet niet een uniek Nederlands verschijnsel. In de Verenigde Staten, het land waar de democratische vrijheden hoog in het vaandel staan, hebben verschillende individuele staten nog steeds een verbod op godslastering. Zo staat in de ”General Law” van de staat Massachusetts: „Wie opzettelijk de heilige naam van God lastert door loochening, vloeken of schaamteloos kwaadspreken van God, Zijn schepping, regering of laatste oordeel van de wereld, of door schaamteloos kwaadspreken van Jezus Christus of de Heilige Geest, door het heilig Woord van God, vervat in de Heilige Schrift, te vloeken of schaamteloos te belasteren of bloot te stellen aan verachting en bespotting, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een boete van ten hoogste 100 dollar waarbij goed gedrag kan worden geëist.” Dat is een veelzeggende bepaling, die onmiskenbaar herinnert aan de christelijke wortels van deze staat aan de oostkust van Amerika.

Daarbij moet worden aangetekend dat het verzet tegen deze ”christelijke resten in de wetgeving” ertoe heeft geleid dat het hooggerechtshof heeft bepaald dat dergelijke bepalingen ongrondwettig zijn. Maar overheden van de verschillende staten dralen met het uitwerken van de consequenties van die uitspraak in hun eigen wetgeving.

Ook ons omringende landen kennen wetgeving tegen godslastering, zoals Duitsland, Oostenrijk, Finland, Italië en Spanje. Daar staat in het wetboek van strafrecht dat vloeken verboden is. Slechts zelden wordt hier overigens gebruik van gemaakt. Uit de recente geschiedenis is alleen bekend dat er in 2002 in Italië door de overheid is opgetreden tegen de verspreiding van blasfemisch materiaal. De instanties verboden toen vijf websites vanwege godslasterlijke afbeeldingen en teksten. Via die sites werden ook kledingstukken met schokkende opdruk verkocht.

In Engeland verdween in 2008 die bepaling. Een lange discussie over de verhouding tussen vrijheid van meningsuiting en deze antivloekbepalingen ging daaraan vooraf. Dat debat is overigens ook gaande in landen die het vloekverbod nog steeds kennen. In dat opzicht staat de Nederlandse situatie dus niet op zichzelf.

Verenigde Naties

Opvallend is dat binnen het verband van de Verenigde Naties de aandacht voor het belasteren van een god of godsdienst is toegenomen. In maart 2009 nam de volkerenorganisatie een resolutie „tegen het belasteren van godsdiensten” aan. De VN-Mensenrechtenraad stelde zich op het standpunt dat het belasteren van een godsdienst een belediging was van de menselijke waardigheid en de vrijheid van die gelovigen beperkte.

Opvallend was dat dit werd gedaan op voorstel van Pakistan, een land waar de invloed van de islam groot is. „Als ditzelfde voorstel was gedaan door een westers land met vanouds een christelijke traditie, was het zeker weggestemd”, zei een Duitse mensenrechtendeskundige, Dietmar Mieht. „Een overweging was tegemoet te willen komen aan de gevoelens van islamitische volken.”

Kritiek was er ook zeker op de resolutie. Tegenstanders zeiden dat mensenrechten bedoeld zijn om individuen te beschermen, en niet om godsdienst of ideologieën te verdedigen tegen aanvallen. Uiteindelijk liep de discussie uit op een bepaling in de slotverklaring van de antiracismeconferentie die de VN in april 2009 te Genève hielden. Daar werd „belastering van godsdiensten” vervangen door „negatieve stereotypering van religies.”

„Zonder dat men het besefte, kwam er een bepaling die verder gaat dan de oorspronkelijke resolutie”, constateerde de Tubinger hoogleraar Hans- Georg Ziebert. „Een godsdienst negatief stereotyperen doe je sneller dan die echt belasteren. Ongetwijfeld zal dit niet de bedoeling zijn geweest.”

Tegelijk constateert hij dat de nieuwe regel in de slotverklaring van de antiracismeconferentie minder handvatten biedt tegen het vloeken. „Het is een signaaltekst. Want wie bepaalt wat een vloek is? Daarover zijn helaas al veel discussies gevoerd die vaak niet verder kwamen dan de ene mening tegenover de ander. De een gebruikt een vloek als stopwoord en beweert God niet te willen kwetsen, de ander die dezelfde lasterlijke term gebruikt doet dat heel bewust met het doel te kwetsen. Heel onvruchtbare discussies zonder enige resultaat.”

Onbewust

Bekend is de uitdrukking ”vloeken als een ketellapper”. Drie eeuwen gelden was er nog een: ”vloeken als een Hollander.” Ons volk was berucht om het misbruik van Gods Naam. Men kan zeggen dat de meerderheid van de bevolking zich toen nog meer dan nu bewust was van de grove zonde die werd bedreven met het overtreden van het derde gebod. Dat besef mag minder zijn geworden. Veel mensen vloeken niet om hun afkeer van God te laten merken, maar omdat ze gewoon zijn krachttermen en verwensingen te gebruiken. Zij vloeken zonder eraan te denken dat ze het over God hebben. Prof. dr. Douma zegt dan: „Laat het vloeken dan geen bewuste demonstratie van het ongeloof zijn, het is wel heel duidelijk een symptoom van het ongeloof.”

Ook al is het bewustzijn vervaagd dat vloeken een schending van Gods Naam is, dat blijft het wel. Dat zullen christenen duidelijk moeten maken als zij horen dat de Naam van de Heere ijdel wordt gebruikt. Het protest daartegen mag niet verstommen. Daarom is het werk van de Bond tegen het vloeken van belang. Daarom hebben vloekverboden een functie, al moet worden toegegeven dat ze in de praktijk weinig juridisch effect hebben. Ze houden de burgers voor dat vloeken niet kan en niet mag.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer