Ouderling De Wit zestig jaar in het ambt
GOUDA – In de gereformeerde gemeente in Nederland te Gouda werd vorige maand aandacht besteed aan het 60-jarig ambtsjubileum van ouderling D. de Wit. Aan die zestig ambtelijke jaren ontbreekt echter anderhalf jaar. „Rond de droevige gebeurtenissen in 1980 heb ik mijn ambt neergelegd. Ik ben een trouweloze verlater van het ambt geweest.”
Het jubileum had in stilte voorbij mogen gaan, zegt De Wit (85), in de huiskamer van zijn Goudse appartement. „Als ik omzie, zie ik zo veel zwarte bladzijden. Die mogen allemaal ongelezen blijven. Alle dingen stichten niet.”
Tweemaal maakte De Wit een kerkscheuring mee. In 1953 onthief de generale synode, zonder voorafgaand advies van het curatorium, dr. C. Steenblok van zijn taken als docent aan de Theologische School. Een breuk binnen de Gereformeerde Gemeenten was het gevolg. In 1980 vielen de Gereformeerde Gemeenten in Nederland uiteen. In Gouda waren bezwaren ingediend tegen de prediking van de plaatselijke predikant, ds. A. van den Berg. De ouderlingen Bakker en De Wit, die zich niet langer konden vinden in diens prediking, kregen van de particuliere synode toestemming in Huize Winterdijk afzonderlijk leesdiensten te beleggen. De Wit: „Ik kon zijn prediking over levendmaking en wedergeboorte niet rijmen met wat ik van de oudvaders, van ds. G. H. Kersten en van dr. C. Steenblok had geleerd. In de prediking werd het innerlijke zielenleven niet meer verklaard zoals ik dat van jongs af aan gehoord had. Er was geen plaats meer voor de eerste ritselingen in het genadeleven.”
Anderhalf jaar voor die scheuring in 1980 legde De Wit min of meer gedwongen zijn ambt neer. Nóg doet het hem pijn. „Vaak is al op me afgekomen dat ik een trouweloze verlater van het ambt ben geweest. Het jaar 1980 was voor mij een nog zwartere bladzijde dan 1953. Maar, laat het boek met zwarte bladzijden maar dicht.”
Zijn gezondheid is broos. In 1998 moest hij halverwege een leesdienst stoppen. „Ik voelde mijn krachten wijken, ik kon niet meer. Ik moest de preekstoel af. Ook al zo’n zwarte bladzijde.”
Een arts constateerde een hartinfarct. In 2007 volgde een ernstige longontsteking. Sindsdien kan hij niet veel meer. Spreken valt hem moeilijk, en hij moet met veel geholpen worden. Het enige wat De Wit nog doet, is op zondagmorgen naar de kerk. Enkelen van zijn kinderen rijden hem in een rolstoel naar de kerk aan de Gerbrandyweg.
In de consistorie doet De Wit nog altijd het consistoriegebed. „Maar ik kan niet eens meer ds. A. Geuze naar de kansel brengen. Dat vind ik wel moeilijk, ik moet veel loslaten.”
In januari 1951 werd de toen 25-jarige Daan de Wit door dr. C. Steenblok bevestigd in het ambt van ouderling. Hij was het met zijn kandidaatstelling niet eens geweest. „Eerst zwol mijn hart van hoogmoed. Maar direct daarna heb ik de Heere gesmeekt: Och Heere, neem toch die, of neem die. Dat zijn bekeerde mensen. Maar ik ben onbekeerd, en ben te jong, en ik kan het niet.”
Toch werd De Wit ouderling. „Maar ik moet wel zeggen dat ik altijd als een onbekeerd mens in het ambt heb gestaan. Met al mijn gebreken heb ik me nooit ergens op kunnen beroemen. Ik kan evenmin spreken over veel ambtelijke getrouwheid. Aan de andere kant mag ik ook niet ontkennen dat de Heere mij menigmaal Zijn hulp en bijstand heeft verleend. Hij heeft niet beschaamd en heeft nooit schaamrood doen staan.”
Er is in de avond van het leven misschien nog genoeg om dankbaar voor te zijn? „Als ik nu maar dankbaarheid hád. Maar dat heb ik ook al niet. Ik mag wel meer vragen: Heere, gedenkt niet de zonden mijner jonkheid, want die waren vele. Er is veel waar ik me voor moet schamen, veel waarover ik niet spreek. Ik ben nu oud, en hoef dus ook niet meer op beterschap te hopen.”
De zonde van de hoogmoed heeft hem veel geplaagd, zegt hij. „Als kind wilde ik altijd al de beste zijn. En als in de kerk het lezen van een preek, of het voorgaan in gebed, nogal eens ging, schoot de gedachte me soms te binnen: Wat gaat het goed. Och, wat is toch een mens.”
Heeft De Wit zijn leven verteerd in de dienst des Heeren? „Nou, anderen zeggen dat.”
In welk Bijbelwoord ziet De Wit zijn leven verklaard? „Psalm 25. De Heere is goed en recht; daarom zal Hij de zondaars onderwijzen in de weg. Hij zal de zachtmoedigen leiden in het recht, en Hij zal de zachtmoedigen Zijn weg leren.”