Economie

Kostwinnersgezinnen en de aangifte 2010

Politici deden de afgelopen tijd herhaaldelijk de oproep om het huidige ongelijke fiscale behandeling van enerzijds alleenstaanden en kostwinnersgezinnen en aan de andere kant tweeverdieners aan te passen. Voor de aangifte 2010 heeft de burger echter nog altijd te maken met het huidige stelsel.

Wilbert van Vliet
10 February 2011 10:56Gewijzigd op 14 November 2020 13:39

Dit stelsel is voor een flink deel individueel van aard. Dat wil zeggen dat iedere belastingplichtige afzonderlijk wordt belast voor zijn inkomen – ongeacht of hij gehuwd is of niet. Deze geïndividualiseerde heffing heeft volgens de voorstanders als voordeel dat zij neutraal is ten opzichte van de leefvorm van belastingplichtigen.

Daarentegen ontkent dit stelsel dat er individuen zijn die ervoor kiezen om in de economische eenheid van het gezin samen te leven. Beide partners kiezen er dan in beginsel voor om elkaars lusten en lasten te dragen, met name indien er sprake is van gemeenschap van goederen.

Toch wordt deels ook rekening gehouden met de gezinssituatie van een belastingplichtige. Wie immers een zogenoemde fiscale partner heeft, kan ervoor kiezen om bepaalde inkomensbestanddelen naar vrije keuze te verdelen.

De individuele („afzonderlijke”) inkomensbestanddelen worden met name gevormd door de inkomsten uit arbeid. Deze inkomsten zijn in de regel ook eenvoudig toe te rekenen aan één persoon, ook als hij of zij getrouwd is. Lastiger ligt dit met bijvoorbeeld de hypotheekrenteaftrek en de spaartegoeden. In belastingtermen gaat het om de belastbare inkomsten uit eigen woning en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. Het is –zeker bij een echtpaar dat in gemeenschap van goederen is gehuwd– moeilijk te traceren of deze inkomsten nu zijn opgekomen bij de ene of bij andere partner. Eventueel zouden zij ervoor kunnen kiezen ieder de helft van hun gezamenlijke spaartegoeden aan te geven.

Bij de hypotheekrenteaftrek ligt dit echter lastiger. Want dan zou een niet-werkende partner deze aftrekpost moeten hanteren, terwijl hij of zij geen inkomen heeft. Dit leidt tot het fiscale nadeel en is bovendien in strijd met het fiscale uitgangspunt dat kosten in aftrek worden gebracht bij degene op wie de kosten drukken. Daarbij wordt het gekozen huwelijksgoederenregime (gemeenschap van goederen of niet) dan relevant voor de belastingheffing en dan zou iedereen gaan kiezen voor gemeenschap van goederen (of niet) om fiscale redenen.

Om deze redenen is er in het huidige systeem gekozen voor de oplossing dat de hypotheekrenteaftrek, de spaartegoeden, de giftenaftrek et cetera naar vrije keuze kunnen worden toegerekend aan een van de echtgenoten. In de praktijk is het verstandig om bijvoorbeeld de hypotheekrente in aftrek te brengen bij degene die het hoogste inkomen heeft. Zo kan er worden geprofiteerd van een aftrek tegen het hoogste belastingtarief. Het eigenwoningforfait moet dan overigens op dezelfde manier worden verdeeld. Het inkomstenbelastingprogramma van de Belastingdienst is op dit punt eenvoudig in te vullen, doordat het direct laat zien welke toerekening fiscaal het voordeligst is.

De keuze voor de toedeling kan nog worden herzien totdat de aanslagen van beide fiscale partners onherroepelijk vaststaan, dat houdt in tot zes weken na dagtekening van de aanslag (de reguliere bezwaartermijn). Indien er bezwaar of beroep is aangetekend, wordt deze periode verlengd totdat de uitspraak op bezwaar of beroep definitief vaststaat.

In het huidige belastingsysteem is het inkomen van de partner ook van belang voor het bepalen van de drempel voor de specifieke zorgkosten en de giftenaftrek. Een ander aspect waarbij nog rekening wordt gehouden met de gezinssituatie, is het systeem van de algemene heffingskorting. Iedere belastingplichtige heeft recht op heffingskorting van 1987 euro, zodat er over het ‘eerste’ deel van het inkomen geen belasting hoeft te worden betaald. Een echtgenoot die zelf geen inkomen heeft, kan deze heffingskorting toch uitbetaald krijgen indien de kostwinner voldoende inkomen heeft. Het gezin heeft dan dus recht op de dubbele heffingskorting. Door deze regeling wordt invulling gegeven aan het begrip huishouddraagkracht.

De vorige staatssecretaris van Financiën heeft deze reden achter de dubbele heffingskorting overigens ontkend, waarmee hij de uitlatingen van zijn vroegere collega’s en de discussies uit het verleden ten aanzien van de heffingskorting miskent.

De algemene heffingskorting voor de minst verdiende partner wordt inmiddels gefaseerd afgebouwd. Vooralsnog geldt deze afbouw alleen voor gezinnen die geen jonge kinderen hebben en waarvan de minst verdiende partner na 1 januari 1972 is geboren. In de toekomst wordt de afbouw echter uitgebreid en zijn ook kostwinnersgezinnen met jonge kinderen de dupe. De heffingskorting van de niet verdienende echtgenoot bedraagt door deze afbouw in 2010 1723 euro in plaats van 1987 euro. Hopelijk zal deze benadeling van kostwinnersgezinnen –al zijn die er steeds minder– door de huidige plannen voor een nieuw stelsel komen te vervallen.

De auteur is werkzaam bij de belastingadviespraktijk van PwC. Reageren aan scribent? fiscaliteiten@refdag.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer