Wetenschap & techniek

Te weinig oog voor materiaalkeuze bij kerkrestauratie

Architecten die leidinggeven aan de restauratie van historische kerken en andere gebouwen moeten zich veel sterker bezighouden met de materiaalkeuze. Die conclusie trekt de Delftse onderzoeker ir. Wido Quist in zijn proefschrift dat hij maandag verdedigt.

9 February 2011 08:39Gewijzigd op 14 November 2020 13:38
Afwijkend. Een blokje Teplatrachiet in een muur die voor het overige bestaat uit witte Belgische steen. Zuidertransept van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Breda. Foto Wido Quist
Afwijkend. Een blokje Teplatrachiet in een muur die voor het overige bestaat uit witte Belgische steen. Zuidertransept van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Breda. Foto Wido Quist

Breda pronkt graag met zijn Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk. Terecht. De reus staat er sinds de laatste restauraties goed bij. Bezoekers kijken met veel bewondering op naar het grote gebouw. Ze wanen zich in de middeleeuwen.

Mis, zegt Wido Quist. „Je ziet helemaal geen middeleeuws gebouw. Er is al zo veel aan de buitenkant van die kerk vervangen en gerestaureerd… Ik durf wel te stellen dat meer dan de helft van de natuursteen die eraan zit niet middeleeuws is.”

Quist is als onderzoeker verbonden aan RMIT, een kenniscentrum voor restauratie en renovatie binnen de faculteit bouwkunde van de Technische Universiteit Delft. „RMIT staat voor restauratie, modificatie, interventie en transformatie. Dat zijn verschillende woorden voor ingrijpen in het bestaande, maar dan op diverse schaalniveaus.”

De wetenschapper heeft zich de afgelopen jaren verdiept in de vraag welke argumenten er gebruikt worden bij de vervanging van natuursteen in oude gebouwen. Hij focuste zijn onderzoek op de restauraties van de Maria Magdalenakerk in Goes, de Grote Kerk van Dordrecht, de Grote Kerk te Breda en het Goudse stadhuis. „Doel was om zo een zelflerend systeem op gang te krijgen. Het is belangrijk te voorkomen dat we bij komende restauraties dezelfde fouten maken als in het verleden. Daar moet dit proefschrift aan bijdragen.”

In alle vier de monumenten is Belgische zandige kalksteen gebruikt. „Dat is goed materiaal. Het werd al in de veertiende eeuw gebruikt. Die steen kwam uit groeves in België en is vooral gebruikt in het gebied ten zuidwesten van de lijn Hoorn-’s-Hertogenbosch. Dat had te maken met de aanvoerroutes. In het oostelijker deel van Nederland is vooral steen uit Duitsland gebruikt.”

De wetenschapper zocht uit hoe de afgelopen 100 tot 125 jaar met de vervanging van deze steensoort is omgegaan bij restauraties. Hij ontdekt dat er een aantal perioden is te onderscheiden. „Tot de Eerste Wereldoorlog was er een voorkeur voor de toepassing van harde steensoorten als vervanger van het zandige kalksteen. Die periode werd gevolgd door een waarin de beschikbaarheid van steensoorten vanwege de oorlog richtinggevend was. In België en Frankrijk lagen veel gebouwen in puin. Daardoor was veel ‘tweedehands’ materiaal beschikbaar, ook voor restauraties in Nederland. In de jaren twintig en dertig jaren kozen restauratiearchitecten vooral voor steensoorten die bijdroegen aan een rustieke uitstraling.”

In de periode na de Tweede Wereldoorlog en vooral na 1960 kwam het accent te liggen op duurzaamheid. Restauratiearchitecten zetten in op stenen die een lange levensduur zouden hebben.

Het Zandsteenbesluit van 1951 gaf het gebruik van duurzame, harde steensoorten zoals basalt, trachiet en Italiaanse tufsteen een extra impuls, analyseert Quist. „Met dat besluit kwam er een verbod op het toepassen van zandsteen vanwege het gevaar voor silicose (stoflongen, WH).”

In de periode 1980 tot 2000 kun je spreken van extreme duurzaamheidseisen, aldus de promovendus. „De financiën spelen daarbij een belangrijke rol. Men wil niet dat een kerk na enkele decennia weer in de steigers moet.”

De esthetiek heeft nogal eens geleden onder die soms vergaande duurzaamheidseisen bij de restauratie van Nederlandse kerken, toont Quist aan. Het proefschrift bevat tientallen foto’s met voorbeelden. Quist laat een foto zien van een gevelpinakel aan de Niervaartkapel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Breda waarvan de top is vervangen door het grauwe en donkere Teplatrachiet.

Architecten moeten veel meer aandacht besteden aan dit soort keuzes, vindt Quist. „Je ziet dat waar oorspronkelijk mergel zat, later zandsteen is toegepast, en dat dit nu uit het oogpunt van duurzaamheid soms wordt vervangen door basalt. Bij restauraties klinkt tegenwoordig vaak de vraag: Welke steen gaat het langst mee? De architect moet vaker durven kiezen voor een iets minder duurzame steensoort die qua kleur en structuur beter past.”

Architecten zouden zich meer in detail met restauraties moeten bemoeien, vindt Quist. Nu geven ze vaak in hoofdlijnen leiding. De detailuitvoering laten zij aan anderen. „Veel architecten houden zich niet methodisch bezig met materiaalkeuze. Daarbij laten zij zich vaak leiden door leveranciers en adviseurs. Terwijl juist architecten de hele esthetische kant van het proces zouden moeten bewaken.”

Aan de andere kant begrijpt Quist wel dat architecten niet alles in eigen hand kunnen houden. „Ze hebben er onvoldoende kennis voor, maar het is ook niet mogelijk om een restauratie van een kerk vanaf de fundering tot de laatste lei op het dak aan te sturen.”

Een ding staat voor hem wel vast: grote (kerk)restauraties worden te weinig wetenschappelijk bediscussieerd. „Architecten en adviseurs moeten met elkaar op wetenschappelijk niveau het debat voeren over de methode van restauratie. De uitkomst is dan niet ”fout” of ”goed”, maar de keuze voor een methode of steensoort is dan wel te verantwoorden.” De aanpak van de restauratie van het Paleis op de Dam in Amsterdam noemt Quist als een goed voorbeeld van hoe het zou moeten.

De overheid laat ook steken vallen, concludeert Quist na zijn studie. „De overheid heeft geen duidelijke handvatten en criteria geformuleerd voor restauraties. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zou daar een rol in kunnen spelen.” Quist vreest dat het er niet beter op wordt nu steeds meer rijksbeleid naar lagere overheden wordt geschoven. „Juist op dit punt zou de overheid méér moeten sturen in plaats van minder.”

Quist ontdekte ook dat restauraties in Nederland erg slecht gedocumenteerd worden. Ook daarvoor zou de overheid kaders kunnen stellen. „Er wordt niet helder verantwoording afgelegd. De restauratiearchieven zijn vaak onvolledig en als ze er zijn dan worden ze niet centraal opgeslagen en niet ontsloten. Als je dat vergelijkt met de restauraties van schilderijen is er nog veel te doen. De restauratie van schilderijen wordt tot in detail beschreven. Zo zou het ook bij gebouwrestauraties moeten.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer